Louis en Jan zijn met Sandra naar de tandarts (Louis heeft een gat in een tand, Jan wou ab-so-luut mee), ik heb Anna juist in bed gestoken, en Zelie zat nog wat naar een film te kijken.
En toen ging de deurbel: Karel, van verder in de straat. Of Zelie mag buiten komen spelen.
Mijn broer en ik zijn opgegroeid in wat toen een nieuwe verkaveling was, helemaal op de rand van Sint-Denijs-Westrem, eigenlijk op kilometers van andere kinderen. Ik wou dat wij als wij zo oud waren, wij ook kindjes in de straat hadden gehad om mee te spelen, en ik kon het dan ook niet over mijn hart krijgen om nee te zeggen.
Zelie is dus gaan spelen met Karel. Karel heeft aangebeld bij Esthée, die buiten mag komen als ze gegeten heeft, en Zelie is nu op weg naar Spencer, die “ook wel zal mogen”—dixit K.
Ze wonen allemaal op ons woonerf, of in de straat links en rechts ervan. Zo wijs maat: de stad rules.
Uhuh. We hebben de onze ook nauwelijks binnen gezien vorig weekend. Skeeleren, lopen, roepen, spelen, snoepjes delen… leuk.
Ha, als we dan toch het cliché niet schuwen, ‘t is schoon, een jeugd in een straat met kinderen en skeelers en warme zomeravonden.