Om de muren van op te lopen

Pleegzoon A is vier jaar oud.

Situatie: Anna botst tegen de tafel, op 120 centimeter van A, aan de andere kant van de tafel.
A: “Maar wie doét er dat?”

Situatie: ik speel een riedeltje op een ocarina.Er speelt geen andere muziek in de keuken, ik zit in het zicht van A.
A: “Maar wie doét er dat?”

Situatie: we kijken naar tv en er springt iemand op een trampoline.
A: “Maar wie doét er dat?”

Situatie: op random tijdstippen in de loop van de dag.
A: “Maar ik moet pipi doen.” (neen, A moet geen toestemming vragen om het toilet te gebruiken. Hij doet het toch, altijd.)
A (twee minuten later): “Maar de pipi kómt niet.”

Situatie: Z staat achter A op de trap, ze komen net uit de badkamer.
A: “Maar waar is Z?”

Situatie: A zit achter mij op de fiets, we zijn op weg naar school.
A: “Maar is het vandaag schóól?”

Situatie: A zit achter mij op de fiets, ik heb hem net afgehaald van school.
A: “Maar gaan we nu naar schóól?”

Situatie: ik heb eten gemaakt, en ik roep iedereen aan tafel.”
A: “Maar wanneer eten we?

Situatie: Jan zegt dat hij gaat voetballen. Sandra zegt dat ze Jan gaat voeren naar het voetbal.
A (twee minuten later): “Maar waar is Jan?”
A (acht minuten later): “Maar waar is Sandra?”
A (vif minuten later, nadat hem gevraagd was om niet zo enorm veel lawaai te maken want ik ben naar iets aan het luisteren): “Maar waarom mag ik niet zo veel lawaai maken?”
A (nadat ik herhaal dat hij niet zo enorm veel lawaai mag maken omdat ik naar iets aan het luisteren ben): “Maar is Sandra aan het slápen?”

Situatie: we eten vanavond hamburgers, op algemene aanvraag.
A: “Maar zijn dat hamburgers?”
Ik: “Ja, dat zijn hamburgers.”
A: “Maar ik lúst niet hamburgers.”
Ik: “A, weet jij hoe een hamburger er uitziet?”
A: (diepe stilte)
Ik: “A, weet jij hoe een hamburger er uitziet?”
A: (diepe stilte)
Ik: “A, antwoord eens. Weet jij hoe een hamburger er uitziet?”
A: “Maar ik lúst niet hamburgers.”
Ik: “Dat heb je al gezegd. Maar hoe ziét een hamburger er uit?”
A: (diepe stilte)
Ik: “Komaan A: als je geen hamburgers lust, dan weet je toch hoe ze er uitzien?”
A: “Als een kip.”
Ik: “En waar smaakt een hamburger naar?”
A: (diepe stilte)
Ik: “A, als je zegt dat je iets niet lust, dan moet je eerst weten wat het is. Je kan niet zomaar zeggen dat je iets niet lust.”
A: “Maar ik lúst niet hamburgers.”
Ik: “OK, dat weet ik ondertussen, maar waar smaakt een hamburger naar?”
A: “Naar stinkie.”

Gnuuuuueeeeuurrghhh!

 

4 reacties op “Om de muren van op te lopen”

Reacties zijn gesloten.