Ik was een boek aan het lezen en daar kwam ik dit tegen:
De ô uit ăŭ is in het Standaardnederlands samengevallen met ō, die door rekking uit ŏ of ŭ ontstaan is. Het is dus voor het Standaardnederlands synchroon niet verantwoord meer een tekenverschil te maken tussen ô en ō; om historisch-grammaticale redenen wordt dat toch wel gedaan. Het moderne sammenvallingsprodukt is [o.] of, vóór r, [ǫ:].
De samenval van ô en ō moet later plaats gevonden hebben dan die van ê en ē. Spiegel (Twespraack 1584) kent het verschil nog en wil het door middel van diacritische tekentjes in de spelling tot uitdrukking brengen: <ὁὁ> voor ô en voor ō. Zo onderscheidt hij (het latijns equivalent is van Spiegel, het duits voegen wij eraan toe):
hὁὁp (acervus) ‘Haufen’ hoop (spes) ‘Hoffnung’
En dan iets verder:
De ô wordt wel scherplange, de ō zachtlange oo genoemd. Deze terminologie, trouwens, ook de grote overeenkomst in gebruikte tekens: ô/ō, suggereert ten onrechte dat de bedoelde klanken nog iets gemeen (gehad) hebben, iets oo-achtigs. Ze verschilden en verschillen echter evenzeer als bijv. in het Standaardnederlands de ā en de ē, d.w.z. er was en er is foneemverschil.
Check it out!
Dat is dus de reden dat een mens op straat kan zeggen “ik (h)oope dat…” maar ook “nen (h)uup…” in de betekenis van “ik hoop dat…” en “een stapel/hoop…”.
Allemaal zo wijs om over te lezen als het niet is om te studeren, maar dat zijn dus dingen waar Zelie de volgende jaren zwaar op zal mogen blokken, mwa ha ha ha.