Ik las onlangs een kritiek over een macrofoto van een beest in een fotomagazine: technisch was er niets ernstigs mis mee, maar de mensen vonden het maar een “woordenboekplaatje”.

De juiste term weet ik niet meer, het was in ‘t frans, maar het is me wel bijgebleven. Goeie omschrijving. En het omschrijft ongeveer wat ik probeer te doen: foto’s maken van beesten die niets meer willen zijn dan een zo strak mogelijke cadrage van het beest, zonder artistieke bijbedoeling, gewoon het documentaire equivalent van een postzegelverzameling.

Dat wil dus zeggen dat als ik zo’n schorpioenlieg zie zitten, dat daar dan dergelijke foto’s uit komen:

Panorpa communis Panorpa communis

…een bovenaanzicht, een zijaanzicht. Een wenkvliegje? Idemditto:

Sepsis sp. Sepsis sp.

Soms levert dat wel eens een foto op die ik zelf niet noodzakelijk slecht vind, zoals bij dit kevertje:

Beetle

of deze kraamwebspin:

Pisaura mirabilis

…maar dat is écht niet de bedoeling.

Ik denk dat ik wel zou kunnen cliché “mooie” foto’s maken, maar ik vees dat als ik daar aan begin, dat het einde niet meer in zicht is.

Dan blijf ik gewoon bezig aan cadrage en speciale effecten en prutserijen in Photoshop. Op foto’s die eigenlijk niet veel van zichzelf hebben, zoals pakweg deze

Korstmos

of deze

Distels

Smijt er wat filters en blurs en dingen op, cadrering links en rechts, en het lijkt net echt. Met dàt verschil, dat ik weet dat het niet echt is.