Bij manier van spreken

Ik merk het in de kinderen, dat ze enorm beïnvloed worden in hun zegswijzen en manier van spreken door hun omgeving.

Dat Zelie plots een lol vertelt waarin Jantje naar de slager moet en dat hij dringend naar het toilet moet gaan en dat hij dan maar “tegen de muur piest”.

Dat “piesen” is dus een term die ten huize Vuijlsteke nooit ofte nimmer gebruikt wordt, en ik word er zowaar wat ongemakkelijk van als ik dat uit de mond van ons onschuldig (ha!) dochtertje hoor. En dan vraag ik me af waar ze nóg mee gaat thuiskomen, en hoe lang dat nog gaat duren, en of dat bij mij ook zo was.

En eigenlijk moet ik er niet al te lang over nadenken: respectievelijk “ja”, “dat gaat nooit over”, en “jazeker”.

Op de kleuterschool heb ik voor zover ik me herinner nooit echt met andere kinderen gesproken, dus daar heb ik geen dingen aan overgehouden, maar op de lagere school was het al direkt prijs.

Mijnen besten maat zijn vader was van een generatie vóór die van mijn ouders, prof aan de universiteit, en sprak zowel beschaafd als precies als beleefd.

Ik denk dat ik daar toen een redelijk, eum, pretentieus overkomend taaltje aan overgehouden heb, dat me niet meteen de populairste kerel ter wereld maakte tegen dat ik op de humaniora geraakte.

Op de humaniora, zo tussen jaar één en jaar vier, zaten we ‘s middags met een aantal in de speelzaal en mochten we zo’n beetje de baas spelen—leerlingenkaart! afgeven!, dat soort dingen. Was mijn ene beste maat iemand die al even gekunsteld sprak als mezelf (we sprakem malkander met “u” aan, jawel) en wiens vader Engelstalig was, en was mijn andere beste maat iemand die perfect AN sprak (“je” en “jij”, no less!) en wiens vader franstalig was.

Beste maat nummer één heb ik maar een jaar mee in dezelfde klas gezeten voor hij naar een andere school ging, maar ik ben er wel in contact mee gebleven: tot nu is de mens nog altijd mijnen besten maat.

Via hem heb ik in de loop van 1988–89 een wellicht afgrijselijk irritant idioom opgedaan, dat hij had opgedaan van twee andere gekken. [Ik gebruik de term in de betekenis van klinische psychoten, gevaarlijke gasten, het type die u van haar nog van pluimen kennen, en die dan met z’n twee op u af komt gestormd in een volle Decascoop, luid bulderend “VUIJLSTEKE! De notoire HOMOFIEL uit Sint-Denijs-Westrem! PIJP ONS!” en dan elkaar een kopstoot geeft tot bloedens toe—dàt type dus.]

Het idioom had een hele reeks codewoorden die niets betekenden voor buitenstaanders, maar waar wij met een half woord genoeg wisten. Tiiiiirrrrr na nóóóógggg!, dergelijke dingen. We spraken mekaar enkel aan met “baas” en de overtreffende trap van iets was “tweeduizend”:

– Baas! die film! zo slècht!

– Slècht?! Baas! Irritator 2000!

Enfin, ik denk dat ik in mekaar zou krimpen van de schaamte mocht ik mezelf horen spreken, maar op het moment zelf was het wel hilarisch: onze eigen persoonlijke subcultuur, als het ware.

Een subcultuur van zeer ongelukkige, depressieve jongens die ondanks hun kalenderjaren met hun hoofd nog diep in het midden van een middelbare-school-puberteit zaten, maar toch, there’s safety in numbers. En ja, twee is ook een getal. 🙂

Ik denk dat ik daar wat uit gegroeid ben toen hij naar Brussel verhuisde en ik, om redenen mij nog altijd onduidelijk, mij plots kandidaat stelde om lid te worden van het Centraal Bestuur van het Vlaams Rechtsgenootschap als, eum, info-‘t-één-of-‘t-ander. Ik werd in eerste instantie niet gekozen, maar een tijdje later wel gecoöpteerd als hoofdredacteur van het blaadje van de rechten, en toen heb ik mijn eerste échte mensen leren kennen.

Waarmee ik bedoel: mensen die mensen kenden die meisjes kenden. En die uitgingen en zo. En die sociaal aangepast waren. En zo.

Ik maak mezelf wijs dat ik daar min of meer iets normaler ben beginnen spreken dan ervoor. Denk ik. Ik kan me inbeelden dat het niet zo overkwam, maar in ieder geval: het was twintig keer minder dan het ervóór was.

In, eum, 1992 of zo zijn Sandra en ik samen gaan wonen, en sindsdien heb ik ongetwijfeld een hele stapel uitdrukkingen van haar overgenomen. Dingen als “komen” zeggen in plaats van “worden”. Zoals “ik kom daar moe van”. En “zeven een half” in plaats van “halfacht”. Ik doe mijn uiterste best om er niet aan toe te geven, maar tevergeefs.

In 1995, toen ik al aan het werken was, kwam er een collega op het werk die uit Zelzate kwam, en ik denk dat ik aan hem nog het meest van mijn huidige idioom te danken heb.

Hij sprak schoon Vlaams, al wat men wilt, maar hij kwam van Zelzate en had er geen problemen mee om zijn moedertaal te spreken.

Eén van mijn allergrootste frustraties is dat ik geen dialect kan spreken. Mijn moeder spreekt, net zoals haar ouders en de rest van haar familie, perfect Oostvlaams—meer nog, de mooiste taal ter wereld: die uit de streek van Aalter. Mijn broer en ik begrijpen het allemaal uiteraard, en weten ook wanneer het verkeerd is, maar het zelf spreken lukt niet.

Ik kan doen alsof, maar het blijft maar doen alsof: in tegenstelling tot pakweg Antwerps, dat althans oppervlakkig enorm gemakkelijk na te doen is, zijn de klanken van Oostvlaams (én Gents, én Westvlaams, for that matter) helemaal niet zo gemakkelijk, en is het volgens mij iets waarmee je moet geboren zijn.

Maar goed: die collega sprak (soms) dialect, en ik antwoordde dan met dezelfde woordenschat, maar met de klanken van het algemeen beschaafd Vlaams: “komt hier meisken, ge moet niet schaai zijn”, of “nè, mijn tekening is helemaal vermoost”, of “schuifelt nog ekeer dat voosken van Dana Winner & the Losers”.

En dat is het zowat. Ik spreek omgekeerd verkavelingsvlaams: met standaardtaal-klanken een bewuste mengeling van dialect-woordenschat en ditto grammatica met algemeen Nederlands.

Of nee, ik zou liegen: een recente evolutie, van pakweg de laatste zes-zeven jaar, is dat ik, alweer vrees ik bewust, meer en meer met een Gentse tongval spreek. Vooral in mijn r dan: een rollende tong-r heb ik, à mon grand dam, nooit gekund, en dat probeer ik nu zelfs niet meer weg te steken. ik maak er niet meteen nog een punt van om meer en meer een Gents-achtige keel-r te gebruiken.

Maar noch uitspraak noch woordeschat noch grammatica zijn onomkeerbaar. Ik dénk dat ik mooi Nederlands kan praten, zelfs zonder uitgesproken tongval. Ik wéét dat ik ervoor kan zorgen dat Nederlanders me begrijpen als ik met ze praat. En ik flatteer me zelfs met de gedachte dat ik daar zonder noemenswaardige moeite in slaag. Maar enkel als ik daar zin in heb.

Of nog: alleen als ik er goesting in heb. Dan spreek ik schoon vlaams. Maak ik dat Hollanders mij verstaan als ik ermee spreek.

taalmemories

10 reacties op “Bij manier van spreken”

  1. Pingback: volume12
  2. ik had al zo’n vermoeden dat jij tijdnes je prille jeugd en ver darbuiten een beetje een ander type waart 😀
    maar goed uw taal hedentendage daar is nog steeds een spoor van te merken edoch het isniet zo heel bekkant meer als het toen warschijnlijk leek.
    (of ben ik ook al in die zien aangepast?)

    nja met uw stukje sover de uitspraak van de nederlandse taal enzo…
    mijn antwaarpse collega die geen woord deftig uitspreekt zonder dat je hoort dat ze van “‘t stad” is, durft mij er op wijzen dat ik niet goed praat als ik zeg: “ik kom d’r zot van!”
    “wordt” krijg ik steevast naar mijn arme hoofd geslingerd en vna de luchtstroom gaatmijn haar in prompt in een kuif en mijn nekhaar overeind, edoch door iets anders.
    jaja die antwperse zeflvoldaanheid en arrogantie, het blijft wennen.
    Moet je dan nog weten dat ze van zichzelf zegt dat ze mannen intimideert met haar boezem…
    mij krijgt ze er alvast niet onder
    dit deels geheel tr zijde

  3. “Via hem heb ik in de loop van 1988–89 een wellicht afgrijselijk irritant idioom opgedaan, …”
    Zeg dat wel! En dan moet je je daarbovenop nog een onafgebroken serie waanzingezichten, silly walks en andere Monty Pythonismes bij voorstellen!
    Mooi was dat!
    Ha, those were the days…

  4. @bonnek: ‘t is toch al goed dat ik besef dat het zo irritant was 🙂

    @sandra: jamaar ik was en ben er nog altijd zo van aangedaan dat de herinnering alle praktische aangelegenheden zoals data en jaren overschaduwt! Vraag mij om de exacte omstandigheden te omschrijven (derde barkruk van het venster te rekenen!) en ik kan het allemaal nog zeggen, maar al die jaren, dat vliegt gewoon door en over mekaar.

  5. “meer nog, de mooiste taal ter wereld: die uit de streek van Aalter. Mijn broer en ik begrijpen het allemaal uiteraard, en weten ook wanneer het verkeerd is, maar het zelf spreken lukt niet.”

    aha, ne kenner!
    wie da aalters wilt leren klappen, moe volgens mai beginnen mee te oefnen op ‘hout, zout, kousen en smout’ (in ‘t aalters klinkt da als èt, zèt, kèsn en smèt)

Reacties zijn gesloten.