We waren juist uit de keukenwinkel gekomen en in de auto geraakt. Zelie klikt zich rap of tel vast:
Zelie: Eerstes vast! Louis! Pakt mijn ballon ekeer!
Louis: Waar?
Zelie: Daar! Op de grond!
Louis: Ik kan dat niet!
Zelie: (verontwaardigd) Wablieft!? Gij kunt dat niet? Gij zit toch niet vast! Hij ligt dààr!
Iets later: Louis roept iets onduidelijks.
Ik: Wat?
Zelie: Oorontsteking!
Ik: Huh? Wie heeft er een oorontsteking?
Zelie: Wàt!?
Ik: Waarom zeg je dat, “oorontsteking”?
Zelie: (verontwaardigd) Ik heb dat niet gezegd, Louis heeft dat eerst gezegd!
Stilte. Plots:
Louis: Roderick!
Ik: (alles wordt me duidelijk) En heeft Roderick een oorontsteking?
Zelie en Louis: Nee?
Ik: (…of toch niet) Waarom spreken jullie dan van Roderick of oorontsteking?
Zelie en Louis: (stilte, grote bambi-onschuldige ogen)
Tja.