’t Is al een paar dagen dat we ’s morgens met de kinderen in het voorbijrijden naar school een huisje in wasgoed zien staan in den hof van MIAT.
Ik wist al een tijd dat ik naar het MIAT moest om voor gent.blogt een tentoonstelling te verslaan, en de kinderen wilden echt wel weten wat dat huisje was, dus wij met ons gedrieën ernaartoe vanmiddag, terwijl Sandra en Jan even aan het uitrusten waren.
De kinderen wilden eigenlijk alleen maar dat huis zien, en ik heb het de hele tijd moeten horen: alleen maar het huisje, want het museum vanbinnen, dat hèbben ze al lang allemaal gezien. Ik heb ze naar binnen moeten meelokken met de belofte dat ze zelf de knoppen van de lift mochten bedienen, ‘t is wreed wat een mens doet voor de cultuur.
De lift naar het vijfde, nog eens getoond waar ons huis is (daar, naast dat witte huis, kijk, dààr is ons achterhuis, en dààr is jullie raam), de machines en de spionnetjes in de schuiven afgelopen, de skeletten, de modelboot, de kleedkamer, de touchie-feelie-textieldinges (wijs maar dringend aan vervanging toe, praktisch alles is ondertussen al maanden kapot).
En wel twintig keer moeten zeggen dat ze overal af moeten blijven. Zelie is erin geslaagd om een stuk of wat keer de sirene te doen afgaan (“maar allé, altijd zo’n luid lawaai! waarom doen ze dat?” “omdat dat het alarm is en omdat je altijd aan dingen komt waar je niet mag aankomen meisje”), en ik ben erin geslaagd om zonder commentaar foto’s te nemen van de kinderen, en uiteindelijk na een klein halfuurtje (àlle verdiepingen over en weer met de lift gedaan, zelfs de zes of zo trappen van het tweede naar het eerste) op het verdiep beland waar de tentoonstelling was.
Ik ben hoegenaamd niet aan arty-farty, en dus heb ik geen pers of brochures gelezen, kwestie van niet op voorhand nijdig te worden. Ik heb ook de briefjes bij de kunstwerken eerst niet gelezen, kwestie van hetzelfde. Als ik ergens Jan Fabre zie staan of Wim Delvoye of Tracy Emin, kan ik er niet meer met objectieve ogen naar kijken.
Maar goed, ‘t is allemaal nogal meegevallen. Zelie en Louis waren direkt onder de indruk van wat later bleek Ernesto Neto en Franklin Cassaro’s A Contemporary Woman and the Shadow of the Wind te zijn:
…een soort opgespannen windtunnel-nylonkous-koeltoren, met blauwe kubusjes die erin zweven op wind uit een ventilator, de kinderen vonden het fantastisch. Ik ook, ‘t was een mooi voorbeeld van een kunstwerk dat grappig was, en dat niet zou kunnen werken zonder recente evoluties in technologie, én het maakte gebruik van de hele ruimte. Ja, pretentieuze titel en zo, maar misschien was dat wel ironisch .
Jan Fabre’s Privy/White (“eikes, een toilet”) en Privy/Red (“maar allé, allemaal bloed in dat toilet”) vonden ze op niet veel trekken. Ik ook niet. Kijk, ik heb niets tegen naakte vrouwen of zo, en ik ben ook geen preuts persoon, maar in ‘s hemelsnaam, zitten we echt te wachten op twee tapijten van een mannenpissijn met vier zwevende pissende dan wel bloedende vagina’s? I think not. Het was noch shockerend, noch vernieuwend, noch boeiend, noch mossel, noch vis.
Op één van de machines lagen twee ballen in elkaar gebreide elastieken. Bij nalezen bleek het te gaan om me too, I would like to save the world, een installatie van Gudny-Rosa Ingimarsdottir. Zowel de kinderen als ik vonden het wijs. Tracy Emin’s patchwork waren we het ook over eens: niet mooi. En het was bovendien more of the same van ons Tracy. Geeuw.
En we hadden alledrie Shane Waltener’s Knitting piece niet zien staan. En ik ben er trouwens nog altijd niet uit of het nu een ironisch statement is dat er vijf stoelen stonden, maar dat het bijschrift zegt “performance – 6 breisters, 6 ronde breinaalden, wol, 6 stoelen”.
Wim Delvoye’s geborduurde plakken hesp hebben we niet gevonden. De folder zegt nochtans dat ze heel interessant zijn (of zo). Enfin, maar goed misschien, anders zou ik er mij over druk gemaakt hebben.
Maar versta me niet verkeerd: Mé-TISSAGES is echt de moeite waard. Het klinkt allemaal zeer zwaar in de brochure, met creatieve verstrengelingen links en het MIAT als fysieke en mentale ruimte rechts, maar het is stomweg wel degelijk zo: de wisselwerking tussen kunst en technologie is boeiend, en de kunstwerken gaan wel degelijk een dialoog aan met de indrukwekkende ruimte.
De werken gaan van intiem tot monumentaal, en ik heb maar één fundamentele kritiek op het geheel, en dat is op iets dat al direkt aan de ingang staat:
De aard van de presentatie is heel uitnodigend om de kunstwerken niet alleen te bekijken maar ook te betasten. Mogen wij u uitdrukkelijk vragen de kunstwerken niet aan te raken.
Tja.
Spijtig inderdaad dat veel van die kunstwerken het geen week zouden overleven als ze zouden mogen aangeraakt worden (dat zegt misschien ook wel iets over het vakmanschap van sommige van die artiesten), maar andere zijn dan weer wél degelijk gemaakt, en zó tactiel en uitnodigend, dat het echt wel een gemiste kans lijkt. Heel erg spijtig.
Ik kan niet inschatten of de tentoonstelling zich “op een internationaal niveau beweegt”, maar zowel de kinderen als ikzelf waren er aangenaam door verrast. Mijn persoonlijke favorieten zijn Louis De Cordier en Sarah Pillen’s sculpturen in vilt, waar ik nu al de hele namiddag mee in mijn hoofd rondloop. Zouden die mensen te contacteren zijn, en zouden ze van die sculpturen verkopen voor een betaalbaar bedrag?
En zouden ze het niet erg vinden dat Zelie die hierboven helemaal platgeduwd heeft op de eerste dag van de biënnale?
[verscheen eerder op gent.blogt, min of meer]
Reacties
2 reacties op “Mé wadde? Ah! Mé tissages!”
U zocht mij?
Ik heb namelijk een verfijnde digitale antenne, die mij zeer dierbaar is. Eigenlijk kan het me totaal niet schelen of het werk platgeduwd is geweest, want ze kunnen allemaal best tegen een stootje. Sarah en ik gaan ze in het in het najaar namelijk eens stevig testen in Antartica.
Nog veel plezier met Zelie & Louis.
Groeten,
Louis
Ieeek!
Het spijt me! Van dat platduwen!
Maar ik blijf erbij: het is nog altijd wat mijn (en de kinderen) het meeste bijblijft van de hele tentoonstelling.
😀