Zo, daar zijn we dan ook weer van af.
Het is deze keer beperkt gebleven tot de onderzoeken die de professor nuttig achtte—niet de hele nomenclatuur zoals vorige keer.
Toch nog éven gelachen: de assistent (verpleger?) kreeg één van de (toegegeven, fijne en zeer buigzame) sondes er niet in. De prof erbij geroepen, en die pakte dat een eind kordater aan. “Technisch probleem?” vroeg ik. “Welnee. Kijk, zó doe je dat,” demonstreerde hij didactisch: mijn albert in de ene hand, het draadje in de andere, en met één flukse geoliede beweging tot leek het wel mijn slokdarm geduwd. Maar het zat er wel in.
Afijn. Eén liter water is er aan te pas gekomen, en een stuk of drie sondes dacht ik tegelijk, en dan nog een ballonnetje (don’t ask). Lang niet zoveel als vorige keer, gelukkig.
En behalve dat ook nog het populaire spelletje verberg-de-wijsvinger: “voelt u dit meneer?” Gniii… en of dat ik het voel: “jazeker professor—voelen is het probleem niet, ‘t is spiertonus hé?” “Inderdaad meneer, ‘t is spiertonus.” Zucht.
O ja, en natuurlijk die grote klassieker: electrische schokken. Je hebt niet geleefd, denk ik, als je niet op je rug op een tafel gelegen hebt met een volle blaas en electroden die over de hele lengte van de urinary tract verschoven worden. “Voelt u dit meneer? En dit? Nog één keer… dit?”
Maar voor de rest blijven het allemaal wel sympathieke mensen natuurlijk. Nooit vanzeleven zou ik hun job willen—ik bedoel: eikes!—maar ze doen dat bijzonder goed en met veel professionalisme.
Ik zit nu te wachten op de verwerking van de meetresultaten door de prof. Als ik straks bij hem op consultatie mag, ga ik hem toch eens vragen hoe het zit met eventuele implantaten en dingen.