Ik krijg veel dingen kapot. Dingen kapot maken is wijs.
Pas op, ik kan mij inbeelden dat het vervelend is, iets bouwen tot het klaar is, en dan zeggen van “hier, test eens” — om het mij dan op een halve minuut reddeloos kapot te zien krijgen. ’t Is nochtans niet dat ik onmogelijke dingen doe: gewoon zoveel mogelijk combinaties van dingen door elkaar proberen, tot er iets gebeurt dat ik niet verwacht. En dan herproberen en opnieuw proberen en nog eens, om er zeker van te zijn of het altijd kapot gaat dan wel of het soms kapot gaat, en of het herhaalbaar kapot gaat dan wel op het eerste zicht niet herhaalbaar.
En dan op zoek gaan naar manieren om het herhaalbaar kapot te maken. Zonder al te veel vooronderstellingen — just the facts, ma’am — er is weinig zo irritant als een bugmelding in de zin van “X werkt niet omdat Y en dus Z”.
En dan de grens tussen bugs en irritaties en muggenziften. En wat eraan te doen: moet het onmiddellijk gerepareerd worden? Kan het wachten? Blokkeert het een release?
En het eeuwige gevecht tussen nieuwe features en oude dingen polijsten of beter doen werken. Tussen enerzijds “als ge iets doet, moet het ook zo goed mogelijk gedaan zijn” en anderzijds le mieux est l’ennemi du bien. Tussen de polish die het verschil maakt en nodeloze gold-plating.
Ah, dingen maken en dingen kapotmaken, altijd wijs.