Al van toen ik op de lagere school zat, ben ik geboeid door de interactie tussen twee mensen die elkaar kruisen. Op een voetpad, op een trap, in een gang, op een plein—boeiend. Ik bedenk regelmatig dat er waarschijnlijk al heelder boeken over geschreven zijn: wie geeft voorrang aan wie, wie gaat opzij, naar welke richting, hoe snel, en vooral—waarom.
Uiteindelijk is er proefondervindelijk veel te achterhalen, en zo ben ik ook op mijn doordeweekse staddoorsteekwandelmethode geraakt: redelijk snel lopen (zodat de meeste mensen mij als een bewegend obstakel zien en mij ontwijken in plaats dat ik hén moet ontwijken), aan de kant van de muur (zodat men mij tenminste aan één kant niet kan voorbijsteken) en niet te veel opkijken (als het kan zelfs een boek lezen, zo wordt ik nog meer als een obstakel gezien).
Daarnet dus: voorovergebogen, hoed tot aan mijn oren, humo in de hand, kruissnelheid, aan de kant van de muur, op weg van de Dijver naar het station in Brugge. Op de Oostmeers gekomen, zie ik in mijn perifeer zicht iemand aankomen op hetzelfde voetpad, ik dus nog net iets meer tegen de muur gaa lopen, en mij zo smal mogelijk maken.
Wie schetst mijn verbazing als de schim vóór mij plots zijn rechterschouder en -elleboog uitsteekt en mij midscheeps in de borst een stàmp geeft.
– Ei! Joeng! Wa ies ’t?
Ik geloofde mijn oren niet. Mijn ogen trouwens ook niet, in eerste instantie: een type Ronny-begin-jaren-90. Gemakkelijk anderhalve kop groter dan mij, en ongeveer ook anderhalve keer zo massief als mij. Sprak een onbestemd soort provincie-antwerpens.
Mensen doen zoiets normaal gezien niet. Confrontatie op straat, laat staan fysiek contact: niet Belgisch. Het werd me snel duidelijk dat de kerel, misschien midden de twintig, een paar pinten te veel op had, en zocht naar wat in technische termen boel genoemd wordt.
Ik zou normaal gezien doorgelopen zijn, maar die mens hield mij lichamelijk tegen. Ik zag mij al serieus klop krijgen, maar ik had er mij al bij neergelegd en dat is nooit goed. Hij bleef me heel de tijd van die stampen geven op mijn schouder. En alsmaar dichter komen. En mij tegen de muur duwen. Ik werd er zowaar ijzig kalm van en iets in mij besloot redelijk snel niet meer mee te werken.
Ik vrees dan ook dat ik hem uitgemaakt heb. Niet eerlijk, maar wel fijn: met mijn meest neerbuigende sneer op de lippen een fysiek gevaarlijke maar verbaal weerloze zatlap wat staan afzeiken op straat. De beste verdediging is de aanval, als het ware.
Maar van daar om te gaan zeggen dat het van hoogstaand niveau was: niet meteen, nee. Ik heb hem erop gewezen dat hij een puistensmoel had, meer nog, dat er gelijk weer veel puisten aan het verzweren waren, en had hij dat ook op heel zijn rug van die etterende puisten? En was hij alle dagen zat om halfzes, of had hij iets te vieren? En ook wel dat hij wel content moest zijn dat het zo koud was, want dat als hij in deze temperatuur al zó’n vreselijke lijfgeur had… niet zeer subtiel, vrees ik.
Enfin, suffice it to say dat hij afgedropen is. Het had er misschien ook wel mee te maken dat er ondertussen een stuk of vijf mensen op ons stonden te kijken en dat ik bleef zeer rustig praten terwijl hij meer en meer begon te roepen.
Gij zijt gene normalen, was ’s mans finale diagnose.
Goe gezien maat, glimlachte ik hem stilletjes toe. En gij kunt serieus mijn kloten kussen. Ik heb een trein te halen.
Reacties
11 reacties op “Ruize”
Legd’u maar al te bloeien maat, ik kom straks wel af.
[de eerlijkheid gebiedt mij toe te geven dat ik minder beleefd was dan ik hierboven beschrijf :D]
Stoere vent, die michel.
Een andere taktiek is gewoon met wijdopengesperde ogen *blijven* herhalen, keer op keer op keer: WADDE MANNEKE?! MIJ SPAST NOEME? WADDE MANNEKE? MIJ?! SPAST?!NOEME?! — dit alles met meer en meer overslaande stem, altijd maar meer hysterisch worden, spuug op de mond, bloeddorlopen ogen, strengen haar in het gezicht, …
😀
Bij ons spreken ze van een johnny. Wat is het verschil met een Ronny?
Eum, niets, zeker? Het type neukteugels, ketting rond de nek, witte sportkousen, etc.
Ge kunt er misschien allemaal mee lachen, maar zit daar bijvoorbeeld maar eens naast in ne cinema als er iemand achter, voor, naast, in de buurt, of zelfs gewoon érgens zit die durft te ademen op een moment dat môssieu niet past.
Ben al eens bij je boekenverzameling thuis gaan kijken, maar weet niet of je Erving Goffmann kent, en meer bepaald zijn ‘The Presentation of Self in Everyday Life’. Da’s nl. één van die boeken die geschreven zijn over ‘voetpadgedrag’. Ben zelf jaren straathoekwerker geweest in Gent, en inderdaad, de manier waarop je loopt, kijkt, ontwijkt, kruist, hééft effect op hoe mensen reageren. En vergis u niet: het trottoirgedrag kan in België ook best agressief zijn. Goed dat je lymbische systeem je hier geholpen heeft…
een johnny is hetzelfde al eens ronny. mijn vriendin, die van een andere streek komt, ik ook altijd bezig over ronny’s en ik over johnny’s.
over dat eerste, de manier van rondlopen over straat, daar heb ik een tijdje mee gesukkeld omdat ik er teveel over nadacht, maar dat zal ik ooit nog wel eens schrijven
heb ooit ook zo’n voetpadagagressie meegemaakt, van het type ‘geen plaats laten en tegen de muur doen aanlopen’. Man, de adrenaline die er toen vrij kwam…m’n eigen timide zelf werd één brok verbale agressie.
[…] Of, minder in het Gents, maar het zelfde zeggend: leg u maar al te bloeden. Een waarschuwing dat u weleens op uw gezicht zou kunnen krijgen. We’re coming to get you en dat soort dingen. Frequent gebruikt in het Gentse Blogmilieu, voornamelijk door deze meneer. Legd’u maar al te bloeien maat, ik kom straks wel af. […]