Gisteren, kwart na negen ’s avonds, aan het wachten op de bus aan de Dampoort. Anderhalve meter verder naast mij een dame eind de dertig, zonnebankbruin, rostachtig haar, zwart en donkerbruin gekleed met een kort lederen rokje (hoe ze niet bevroor, ik weet het niet). Verder geen mens in de wijde omgeving.
Plots op volume 11: “alloooooo jaaaa ’t is ekik hé”. Niet dat ik wou afluisteren, maar het kon gewoon niet anders: ze bleef maar ijsberen, vijf meter links van mij, vijf meter rechts van mij, en voortdurend praten alsof haar correspondent in een onderzeeboot aan de Falklands zat.
De mens aan de nadere kant van de lijn was een collega, en ze had het over haar relatie met ene Guy, ook een collega. Dat ze nu een pintje ging gaan drinken. En dat ze het lichtjes beu begint te worden. Dat ze geen vrijheid meer heeft. Dat het nu al tien jaar is dat ze nieuwjaar gaat vieren begin januari, maar dat die mens het blijkbaar een probleem vindt dat hij niet mee mag. En dat hij het bestaat om ’s avonds om 11 uur nog te bellen of ze niet komt slapen. En dat ze dat dan wel doet, maar dat ze dan altijd in het midden van de nacht een taxi pakt, want ze wil absoluut in haar eigen bed slapen, zo zit ze nu eenmaal in mekaar en dat moet hij maar eens gaan aanvaarden.
En net toen het interessant begon te worden, kwam de bus toe. Op de chauffeur na leeg, maar wat doet ze als ze de bus opstapt? “Ja ik ga u moeten laten hé kootje, ik zit hier nu op den bus. Binnen vijf minuutjes stap ik af, ik zal u tons were bellen”.
What the? Huh? Een kwartier rond mij draaiend staan roddelen over haar liefdesperikelen is geen probleem, maar in de bus kan het plots niet meer of zo?