Hooooooooboy.

Dit was dus niet de serie die ik in mijn hoofd had. Ik dacht aan The Laundry Files van Charles Stross, spionageverhaal meets Lovecraftiaanse horror meets bureaucratie, in Engeland.

Dit is een soort privédetective maar dan een tovenaar, in Chicago. Ik was ervan overtuigd dat het boek geschreven was ergens midden de jaren 1980, zó ahem “niet meer van deze tijd” dat het proza is. Ik bedoel, dit is de introductie van één van de personages:

Karrin Murphy was waiting for me outside the Madison. Karrin and I are a study in contrasts. Where I am tall and lean, she’s short and stocky. Where I have dark hair and dark eyes, she’s got Shirley Temple blond locks and baby blues. Where my features are all lean and angular, with a hawkish nose and a sharp chin, hers are round and smooth, with the kind of cute nose you’d expect on a cheerleader. It was cool and windy, like it usually is in March, and she wore a long coat that covered her pantsuit. Murphy never wore dresses, though I suspected she’d have muscular, well-shaped legs, like a gymnast.

Dit van een ander personage:

She was a good-looking woman, in her mid-thirtysomethings. Ash blond hair that I thought must be natural, after a morbid and involuntary memory of the dead woman’s dye job. Her makeup was tasteful and well applied, and her face was fair, friendly, with enough roundness of cheek to look fresh-faced and young, enough fullness of mouth to look very feminine. She was wearing a long, full skirt of palest yellow with brown riding boots, a crisp white blouse, and an expensive-looking green cardigan over it, to ward off the chill of early spring. She had to be in good shape to pull off a color combination like that, and she did it.

Dit van een derde:

She was a woman of average height and striking, dark beauty, wearing a crisp business jacket and skirt, hose, pumps. Her dark, straight hair was trimmed in a neat cut that ended at the nape of her neck and was parted off of the dark skin of her forehead, emphasizing the lazy appeal of her dark eyes. […] She put an elbow on the counter and propped her chin in her hand, studying me through narrowed eyes and thick, long lashes. One of the things that appealed to me about her was that even though she used her charm and femininity relentlessly in pursuit of her stories, she had no concept of just how attractive she really was.

Dit van een vierde:

Her hair was a burnished shade of auburn that was too dark to cast back any ruddy highlights, but did anyway. Her eyes were dark, clear, her complexion flawlessly smooth and elegantly graced with cosmetics. She was not a tall woman, but shapely, wearing a black dress with a plunging neckline and a slash in one side that showed off a generous portion of pale thigh. Black gloves covered her arms to above the elbows, and her three-hundred-dollar shoes were a study in high-heeled torture devices. She looked too good to be true.

Ja, een beetje véél male gaze, ja. En hoe hij zichzelf omschrijft (nog los van het cringefest dat hij altijd zijn lange zwarte jas en koboibotten aan heeft, dat hij bovenmenselijk goed is in al wat hij doet en zó knap dat alle vrouwen voor hem vallen), heeft een beetje véél weg van een neckbeards gedacht van een nice guy:

Maybe my values are outdated, but I come from an old school of thought. I think that men ought to treat women like something other than just shorter, weaker men with breasts. Try and convict me if I’m a bad person for thinking so. I enjoy treating a woman like a lady, opening doors for her, paying for shared meals, giving flowers—all that sort of thing.

Vandaar dat ik dacht: dit is een artefact van een andere tijd. Want we moeten daar eerlijk in zijn: het is een slécht geschreven boek. Het plot is vederlicht, de personages bordkartonnen wandelende clichés, en misschien nog het meest aanstootgevend van alles: de magie in de wereld trekt op geen ouwe slets. Mensen die een intern consistent systeem à la Brandon Sanderson gewoon zijn geworden, gaan het hier zeer moeilijk mee hebben. Incluis het potjeslatijn, en of hij nu al dan niet een toverstaf nodig heeft, en hoe hij toverdranken maakt (ja, ook een liefdesdrank, zucht):

I unfolded a clean white cloth where I’d had a flickering shadow stored for just such an occasion, and tossed it into the brew, then opened up a glass jar where I kept my mouse scampers and tapped the sound out into the beaker where the potion was brewing.

Een zakdoek met een schaduw erin? Een confituurpot met het geluid van trippelende muizenvoeten? Aargh!

Over het plot, trouwens: in een goed detectiveverhaal (wat dit probeert te zijn), is er bij de ontknoping zoiets van “ah ja, verdomme, ik had het moeten weten”. Ik zeg niet dat alle “regels” gevolgd moeten worden, maar het is toch een goed idee om een zekere lijn in het verhaal te houden. Dit had er geen. Het waren kleine toneeltjes, het ene na het andere, zonder veel logische samenhang.

Ik zou dit heel graag gelezen hebben toen ik twaalf was, in de periode dat ik dacht dat het geschreven was.

Blijkt dat Jim Butcher een jaar jonger is dan mij, en dat hij dit boek schreef in — houd u vast — het jaar 2000. Ahem. Neen. Niet goed genoeg. Serieus.

Maar bon. Het was rap uit, en ik lees dat het in de volgende boeken echt wel veel beter wordt. Ik ben heel erg benieuwd of dat waar is. Als het na, I dunno, een boek of zes zeven niet beter is, stop ik ermee. 🙂

Één reactie op “Dresden Files #1: Storm Front”

  1. Moedig dat je toch nog verder wil. Ik niet. Heb met heel veel moeite het einde van boek 1 gehaald. En nadien compleet uit mijn geheugen gewist: “iets met bliksem en een tovenaar” is het enige wat overblijft.

Reacties zijn gesloten.