De tags die mijn dochters aan The Uncanny Counter gaven toen we aan het overlopen waren wat ik zeker nog moest zien: “superhelden” en “geesten en al”.
Dat is niet gelogen.
Het begint met een scène in een auto: So Mun maakt een tekening van hemzelf en zijn grootouders. Zijn ouders staan er niet op, want die hebben zo veel werk dat ze er nooit bij zijn.
De ouders zien de tekening, zijn er het hart van in, en beloven hem dat ze meer tijd zullen maken. Hij begint ze er bij te tekenen — en dan wordt de auto in de prak gereden. Zijn ouders sterven, So Mun overleeft maar zijn ene been is om zeep.
Jaren later zit So Mun op school en worden hij en zijn vrienden zwaar gepest door een groepje zoons van rijke en machtige mensen.
En dan komen de Counters in beeld: een groep van vier mensen die er normaal uitzien, maar verschillende superkrachten hebben. Ze hebben ene gevecht met een slecht geest net als Mun en zijn maten in de buurt zijn. Eén van de vier sterft, en zijn geest verlaat zijn lichaam. Normaal gezien zou die geest naar een persoon in de buurt gaan die in coma ligt, maar, ge raadt het: de geest vliegt bij Mun binnen.
Mun wordt één van de Counters, een vechter tegen slechte geesten, met zijn eigen reeks superkrachten. Géén typisch k-drama, dit: er is nauwelijks of geen romatiek, maar wél ander drama. En gevechten. En spannende dingen. Het voelde met de standaard 16 afleveringen noch te lang, noch te kort. En het einde was zowaar tegelijkertijd een propere afsluiting als een opening naar een tweede seizoen. Waar ik wél benieuwd naar ben.
Degelijk verhaal, degelijk gefilmd, fijne personages, en méér dan degelijke acteurs (het zou de eerste keer niet zijn dat er ergens een verdwaalde zanger gewoon schoon loopt te zijn in een serie — niet hier). Aangeraden!