We gingen via Langres, waar ik niets over wist behalve dat er stadsomwallingen waren, naar huis gaan. Maar tussen Marcolling en Langres ginen we wel eerst een poulet de Bresse eten.

Ik doe wat een mens normaal gezien zou doen en zoek naar de beste plaatsen om zo’n kieken te krijgen. Ik kom uit op een brasserie met goeie reviews in een gat met de naam Vonnas, dus ’t was rap beslist.

Wij komen daar toe, en euh welja:

Daar blijkt gewoon het driesterrenrestaurant van Georges Blanc te staan. In een soort volledig Georges Blanc-dorp:

Ik heb nog geprobeerd of we in het driesterrenresto konden eten, maar dat was helaselijk niet open. Ook wellicht ondoenbaar om toe te stuiken en te verwachten dezelfde dag nog te kunnen eten, maar alla. De bistro was trouwens ook helemaal de moeite — ’t is al een goed teken als het vlees te rijpen ligt in de etalage:

We hebben een kip à la Mère Blanc gevraagd, met een supplement om er ook morillen bij te krijgen, en ahem ja, dat was bijzonder lekker. We kregen er ook nog een hapje voor. Crème brulée van foie gras, en jazeker, dat wat ook uitstekend.

…maar het plan was dus wel dat dat het laatste van luxe-eten zou zijn. Sandra wou een gewone spaghetti eten in Langres, dus dar gingen we dan op zoek naar gaan.

Langres is een vreemde stad: middeleeuws, nooit uitgebrand, ingestort, veroverd of op een andere manier volledig vernietigd. Dus heel het grondplan is middeleeuws, de overgrote meerderheid van de huizen is middeleeuws, maar redelijk wat huizen hebben een meer moderne aankleding gekregen. Het is een relatief minuskule stad, maar het heeft een kathedraal met grote stukken uit de twaalfde eeuw. Het hotel waar we verbleven, blijkt zowaar het oudste hotel van Frankrijk te zijn (al ben ik er zeker van dat er nog wel meer plaatsen naast het Hôtel de la Poste in Langres voor die titel gaan).

Oh, en in de kathedraal was er niet alleen een eenzame meneer aan het bidden (al zingend) bij elke statie van het kruis, er was gisteren ook een boze katholieke meneer gepasseerd:

Ik moet toegeven dat het inderdaad het allereerste was dat mij opviel: geen water in het wijwatervat. De rest minder: geen klachten over licht (mooi licht van buiten, meer is niet nodig), katholieke toetsen (’t is een kathedraal gast, ge kunt niet naast de toetsen kijken), eucharistie in het tabernakel (in mijn ervaring is dat toch altijd dicht?), of over klokkengelui (pittoresk maar ik kan mij inbeelden dat het niet geautomatiseerd is en dat er geen personeel voor is).

Wel ergens jammer, voor een kathedraal, maar ja.

Het is ons ’s avonds trouwens niet gelukt om een spaghetti te vinden. We zijn gewoon naar de brasserie naast het hotel gaan eten — waar we meer dan uitstekende lamsbout (Sandra) en hammetje (ik) gegeten hebben. Ach ja. 🙂