Adrian Tchaikovsky
Head of Zeus, 2019, 602 blz.
Stefan Advani is de laatste telg van een familie die ooit rijk is geweest, in een stad die ooit groot is geweest, op een Aarde die ooit meer dan één stad telde.
Shadrapar is de laatste stad op de planeet. Rond Shadrapar: de ruïnes van ontelbare steden in de woestijn en de wildernis, en een zee die weliswaar vloeibaar is maar meer dan toxisch voor welk leven dan ook. Boven Shadrapar een zon die op haar laatste benen loopt. We zijn misschien honderdduizend of meer jaar in de toekomst.
Het boek opent met Advani op een gevangenenboot: hij is om onduidelijke redenen veroordeeld om zijn laatste dagen in een drijvende gevangenis temidden een levensgevaarlijke jungle door te brengen. Advani is niet bijzonder speciaal, noch moedig noch sterk noch bijzonder intelligent noch aantrekkelijk. Hij heeft in de loop van zijn leven gewoon hier en daar wat geluk gehad, en dat maakte het verschil. De juiste mensen tegengekomen, op het juiste moment niet of juist wel aanwezig zijn, dat soort dingen.
Op de boot geraakt hij toevallig aan het schaken met een medepassagier, die een nieuwe cipier blijkt zijn. Zo heeft hij na aankomst in de gevangenis — Papillon’s Île du diable is er niets bij — toch één (weze het zwakke) band met iemand met wat meer macht. Even toevallig is hij de enige die een bepaald soort stenografie kan ontcijferen, waardoor hij zich onmisbaar maakt bij de hoofdcipier, die een manuscript wil vertaald zien.
En eens hij aan dat vertaalwerk bezig is, kan hij ook de tijd nemen om dit boek te schrijven, zijn autobiografie.
Het neemt zijn tijd, en springt over en weer in de tijd: van de gevangenis naar zijn jeugd naar de universiteit terug naar de gevangenis, en dan terug naar Shadrapar en terug naar de gevangenis.
Het deed me soms denken aan Ballard’s Drowned World, en Jack Vance’s Dying Earth, en wat Book of the New Sun, en Moorcock’s Dancers at the End of Time, en zelfs heel expliciet (met wezens die op morlocks lijken en zowaar een échte tijdmachine) aan Wells’ Time Machine. (De tijdmachine is trouwens heel, héél incidenteel is het verhaal.) (Er is ook wat overkomt als magie, maar we zijn duizend eeuwen in de toekomst en any sufficiently advanced technology is indistinguishable from magic en dus vandaar.)
Het leest ook vreemd genoeg als een veel ouder boek. Negentiende-eeuws, gelijk? Wellicht omdat het hoofdpersonage aanvoelt als zo’n nutteloze en rondfladderende Victoriaanse kerel.
Ik geef het drie sterren op vijf: met plezier in één ruk uitgelezen, maar toch het gevoel dat er veel meer had kunnen van gemaakt worden. Omdat het quasi helemaal vanuit het standpunt van een eigenlijk irritante en egocentrische betweter geschreven is, zijn er een hele reeks personages die duidelijk echt wel veel interessanter zijn, maar gewoon over het hoofd gezien — één van die personages zegt het zelfs expliciet, als ze zijn manuscript te lezen krijgt: wij hebben het meest met elkaar gesproken van iedereen, en ik word neergezet als niet meer dan lelijk en groot.
Of misschien had het ook wel veel minder kunnen zijn: dit boek had, ben ik wel zeker, ook veel korter boek zijn. Met veel meer impact.
Reacties
Eén reactie op “Gelezen: Cage of Souls”
[…] band, en in allerlei verschillende stijlen, en ik lees hem wel graag. Dit is helemaal anders dan Cage of Souls, dat ik onlangs las. Dit is rechttoe-rechtaan-Space Opera. Hoezee! Stapels personages, allemaal […]