Ik zat met al mijn kleren aan te wachten om uit te gaan.
En te wachten, en te wachten. Afspraak ergens rond een uur of zeven, Maar als het acht uur is, maak ik mij geen zorgen: ’t is niet alsof we erg definitieve plannen hebben of zo.
Om negen uur ook nog geen erg. Pas Om half elf besefte ik plots dat we niet de dertigste zijn maar de negenentwintigste. En dat de afspraak dus morgen is.
Ik zweer het, tijd dat ik eens heel erg lang heel erg niets doe.