Wat een vreemde, vreemde dagen zijn het tegenwoordig: tussen werk en niet-werk, en tussen vakantie en niet-vakantie.
Het werk is boeiend en er is geen moment verveling, maar er is vorige week een redelijk stuk afgerond. Niet dat we in een zwart gat vallen, verre van, maar het is toch een ander gevoel.
En de kinderen zijn op vakantie maar ik niet, wat wil zeggen dat als ik thuiskom, iedereen al de hele dag thuis is geweest. Er lopen kinderen van op straat binnen en buiten, onze kinderen zijn bij vriendjes en omgekeerd en zelfs om negen uur is er nog gevoetbal op straat,
Het is ook de eerste dag van zo lang dat ik het mij kan herinneren dat we ‘s avonds de vensters van de auto moesten open zetten omdat het te warm was in de auto. En het is zo lang licht.
En er is geen televisie – niet dat dat enorm veel uitmaakt: ik doe nog altijd hetzelfde als anders, het enige verschil is dat er muziek op de achtergrond speelt in plaats van een televisieprogramma.
En vanavond zit ik alleen thuis, in een leeg huis wegens Sandra naar een film. Met spierpijn aan spieren waarvan ik niet wist dat ik ze had: mijn rechetrarm van het allerlei room en eieren kloppen, en rechts onder mijn kin in mijn nek, de spier om mijn hoofd een beetje naar boven te trekken omdat mijn kussen niet hoog genoeg is om zonder moeite het computerscherm te zien op mijn schoot.
Morgen werk in Zaventem, overmorgen werk in Brussel, vrijdag grote vergadering/workshop met het werk van vandaag, morgen en overmorgen – en dan een week vakantie.
Ik dénk dat ik wel eens een hele week in de zetel zou kunnen neerzijgen.