’t Is waar wat Ilse zegt.

De zee is fantastisch wijs. Als ik niet in Gent zou wonen, en ik zou mogen kiezen, dan zou ik aan de zee wonen. En dan zou ik elke dag op het strand zitten, regen of zon.

Van zo ver terug als ik het mij kan herinneren tot mijn grootouders in een vlaag van ikweetnietwat hun huis op de dijk in Knokke verkocht hebben, ben ik zo ongeveer elke vakantie naar zee geweest.

Ik heb het meegemaakt in de jaren 1970 toen de zee en de golfbrekers nog tot aan de dijk kwamen en de dijk nog hoog genoeg om langs de zijkant van de trappen naar beneden glijden meer dan spannend was, en ik heb het meegemaakt in de jaren 1980 toen het strand opgespoten werd en er plots permanent droog zand was, en het strand vol vieze stokken zat om het zand tegen te houden.

Ik heb het meegemaakt toen er nog natuur was — getijdenpoelen aan de dijk vol zeeanemonen, miljoenen slakken tussen stenen aan het begin van de dijk, platvissen en mossels en krabben op het einde van de dijk, het getinkel van garnalen rond uw voeten, sprookjesachtig blauwe bioluminescente plekken ’s nachts — en ik heb het meegemaakt toen het enige ‘leven’ op het grijsgroenbruin slijmerige strand een verdwaalde aangespoelde kwal was, of een rottende krabbenpoot.

We gingen naar Le Bordelais om boodschappen, en soms ook eens om een casserole frieten. We keken op een kleine zwart-wit-tv naar Der Alte of naar I Claudius. We lazen de laatste Histoires de…, tot het boek helemaal bol stond van het zand tussen de bladzijden. We reden met de fiets duizend keer rond de blok, altijd in dezelfde richting: de dijk af, rechts naar beneden, voorbij het spookhuis, scherpe bocht naar links, rechts nog naar beneden, rechts op en neer de verzonken garage-ingangen, rechts naar boven, rechts de Parmentierlaan tot aan de de hoek en weer thuis.

We speelden met Frank uit Antwerpen halverwege de Parmentierlaan in een appartement op het eerste met een echogarage, die ook elk jaar kwam en die van die wielrennerpeetjes had en Stimorol kreeg van zijn grootouders, of met Mevrouwtje Nou (omdat ze uit Holland kwam en elk zin begon met “Nou”) aan de tegenovergesteld ehoek van onze blok, maar we speelden vooral met ons twee.

We krabden kauwgom van het plankier en kauwden erop tot er weer wat smaak uit kwam. We reden met de fiets voorbij Albert-Plage en het Casino tot de dijk uitstulpte bij Duinbergen, en we reden met de fiets voorbij het Zoute tot de dijk verdween aan het Zwin.

We zaten uren aan een stuk in het Lunapark, met eerst alleen pinball en schietdingen en een bowlingachtige baan (de truuk van “meneer hij heeft mijn vijf frank ingeslikt en er gebeurt niets” bleef jaren lang werken), en dan later met de grote klassiekers (Space Invaders, PaMan, Donkey Kong, Q*Bert en zoveel andere) en met mijn favoriet spel, Qix. Niet dat we het speelden, we hadden geen geld, maar wel dat we er naar konden blijven kijken.

En ons elke dag vergapen aan de etalage van Maquette, de speelgoed- en spekkenwinkel net naast onze voordeur. En als nonkel Felix kwam, kregen we een maquette van een tank of een vliegtuig, die we dan meteen vakkundig verrenuweerden.

En soms eens Prins Karel zien als hij spekken kwam kopen – een zak babelutten, een zak roze en witte spekken en een zak witte spekken met chocolade rond.

En couteaux verzamelen om dingen mee te gaan kopen aan Albert-Plage, waar de kindjes bijna allemaal Frans spraken.

En gaan slapen met een verbrande rug en elkaars vel afpellen.

En voeten wassen in een emmer voor we binnen mochten.

*
*       *

Er is weinig waar ik zo triestig om ben, meer dan dertig jaar later, als dat mijn grootouders die twee verdiepingen aan de dijk in Knokke verkocht hebben.



Reacties

Eén reactie op “De zee”

  1. Bedankt! Bedankt! Ik waande me even terug 7 of 8 jaar of nog jonger misschien… In Blankenberge Plage… Alles klopt als een bus… Van een flash back gesproken… Zalig 🙂