Boek vijf, en het is ongeveer van dezelfde kwaliteit als boek vier, ’t is te zeggen: niet afgrijselijk slecht, maar ook verre van goed. Deze keer gaat het over onder meer de Lijkwade van Turijn, maar voor de rest is het maar een aflevering in een soapverhaal.

Jim Butcher slaagt er boek na boek in om alsmaar nieuwe voorheen nooit vermoede of zelfs maar half vermelde stukken wereld uit te vinden (een mens vraagt zicht af hoe lang dát kan blijven duren, alsmaar nieuwe enorm belangrijke geheime organisaties ten tonele rbengen), en tot nog toe is het nooit echt helemaal belachelijk.

Wat daarentegen wél belachelijk blijft, is “Harry Dresden en de vrouwtjes”. Het begin een béétje tegen te steken dat hij na vijf boeken altijd maar blijft herhalen hoe hij “chivalrous” is of “old-fashioned” of “chauvinist” omdat hij geen nee kan zeggen tegen vrouwen in nood.

Ook tegenstekelijk: dat Dresden altijd flauwe grappen maakt. Gelijk, zijn leven kan in de waagschaal liggen, de wereld kan de volgende minuut om zeep gaan, nog blijft hij domme opmerkingen maken. Pseudo-edgy, pseudo-in-crowd, pseudo-grappige opmerkingen. Er is sowieso al redelijk weinig suspension of disbelief, maar als hij zo in een spannend moment weer eens een idiote referentie naar iets dat we allemaal kennen maakt, is die disbelief totaal niet meer suspended.

En ook: er blijven alsmaar meer draaiende borden in de lucht gehouden worden: zijn vriendin die een halve vampier is geworden, de oorlog tussen de vampieren en de tovenaars, en nu ook nog eens de vampieren onderling.

Ik hoop dat er één dezer boeken toch een aantal van die dingen opgelost gaan geraken, want het begint een beetje vermoeiend te worden.