Ik zat op de grond, bovenaan de trap en buiten de deuren van het werk, dat tegelijk de universiteit op de Blandijnberg was. Ik zag iemand die in mijn klas zat op school, Dominique, die net zijn ontslag had ingediend. Hij was aan het glimlachen, op een manisch soort manier. Hij had een soort voetbal gemaakt van gecomprimeerd toiletpapier, en die in een plastiekzak vol losse vellen toiletpapier gestoken.
Op de bal had hij in dunne alcoholstift een hele scheldtirade geschreven: dat het een flutbedrijf was, dat er geen compensatie was voor zondagwerk, dat het schandalig was dat de baas zijn werknemers verplichtte om het ballenbad in de kamer van zijn zoon op te kuisen, dat “verbouwingen” géén excuus zijn voor het ontbreken van degelijke vergader- of interviewruimtes, en dat het niet van deze tijd was dat de werkruimte alleen via een trap te bereiken was en dus niet toegankelijk voor rolstoelen.
Ik had de plastiekzak met de toiletpapierbal in mijn handen, Dominique bleef de hele tijd glimlachen, de baas stond op anderhalve meter van ons, en hij wist van niets. Alleen ik wist van die bal. En Dominique. Die bleef star glimlachen terwijl de baas met hem sprak.
En toen werd ik wakker. Oef, het was maar een droom.
Het is trouwens 33 jaar geleden dat ik Dominique in het echt gezien heb, en zelfs op school praatten wij niet echt tegen mekaar. Hij is wel een ongelooflijk talent — en ik meen dat op geen enkele manier ironisch. Dit is bijvoorbeeld een heerlijk nummer, en ja, de clip is er helemaal over, maar op een fantastische manier:
Ik heb geen flauw idee waarom hij in mijn droom zat.