Dan Simmons
1989, 992 blz. (39u 27m)
“Carrion Comfort is one of the three greatest horror novels of the 20th century. Simple as that,” zegt Stephen King op de kaft. Dat, gecombineerd met de lengte, heeft het mij doen kopen op Audible, waar mijn criteria vaak niet enorm veel meer zijn dan “hoeveel minuten krijg ik hier per uitgegeven credit”.
Maar dus ook die reputatie van één van de beste horrorboeken van de 20ste eeuw te zijn, en ook wel Dan Simmons, waar ik al meer van gelezen heb en content van ben geweest. Ik ben er bijna zeker van dat ik ooit eens in de jaren 1990 alle toen bestaande boeken van Dan Simmons gekocht en uitgelezen heb, en het stond me bij dat ik dit toen ook wel goed vond.
Ahum neen, vrees ik.
Het verhaal heeft niet enorm veel om het lijf: er bestaat een soort vampierachtige mensen, die andere mensen met hun geest kunnen controleren. Ze voeden zicht met emoties, hoe sterker hoe beter. En blijkbaar moeten de beste emoties in dat verband rond moord draaien: twee Amerikaanse vampiers, Melanie en Nina, en een Duitse, Willi, hebben al sinds de jaren 1930 een spel waarbij ze mensen moorden laten plegen. Ze komen jaarlijks samen om notities te vergelijken en te zien wie het meest heeft gemoord.
Melanie en Nina zijn old school Southern belles (lees: door en door racistisch, de “pickaninnys” en “jigaboos” en “coons” en “niggers” zijn alomtegenwoordig), Willi was van lagere adel, werd dan –uiteraard– een nazi, deed in concentratiekampen en was zelfs aanwezig in de Führerbunker op het einde van de oorlog, om dan naar de VS te emigreren en er in de filmindustrie te gaan.
Het verhaal begint in 1979, waar het na hun jaarlijkse bijeenkomst misloopt: Nina doet het vliegtuig van Willi neerstorten en probeert daarna ook Melanie te vermoorden, maar die slaagt erin om Nina om te leggen. Daarbij gebruiken ze de ene na de andere persoon totterdood, onder meer ook de vader van Natalie Preston.
Het is voor de buitenwereld absoluut onduidelijk wat er precies gebeurd is: al wat er kan geconstateerd worden is dat een hele stapel mensen elkaar op de meest gruwelijke wijze hebben vermoord, zonder enige aanleiding. Preston en een lokale sheriff, de onfortuinlijk genoemde Bobby Joe Gentry, trekken op onderzoek uit en komen daarbij Saul Laski tegen. Laski is een psychiater uit New York (tja), is zijn familie verloren in een concentratiekamp, maar vooral: is daar zelf gebruikt geweest door Willi (toen Oberst Wilhelm von Borchert) en heeft er sindsdien zijn levenswerk van gemaakt om Willi en gelijkaardigen te zoeken en uit te schakelen.
Het begint allemaal veelbelovend, maar dan verliest het zich in zijplots en nevenpersonages en digressies en gedoe. Er is een tweede groep vampiers die in hoge posities in de VS zitten — voorspelbare politiekers, rijke mannen en predikanten, dat soort mensen — die een jaarlijkse mensenjacht organiseren op een eiland. Er is een weinig waarschijnlijk liefdesverhaal tussen een studente van 19 of zo en een overjaarse papperige sheriff. Er zijn misschien toch wel een paar uiterst gedetailleerde verkrachtingen te veel. Er zijn Mossad en andere geheime diensten. Vuurgevechten en achtervolgingen, personages die eigenlijk keer op keer zouden moeten dood geweest zijn maar het toch overleven, andere personages die dan weer schijnbaar zonder reden toch doodgaan. En voortdurend ellen- maar dan ook ellenlange expositie.
Het is ook gewoon niet griezelig. En zowel de protagonisten (de dikke sheriff, de pientere studente, de Jood uit central casting) als de antagonisten (een doorslechte racistische vrouw uit Charleston, een doorslechte nazi, een doorslechte Hollywoodproducer, een doorslechte Amerikaanse massapredikant) zijn zo karikaturaal geschreven dat het totaal ongeloofwaardig wordt.
Het einde hangt trouwens aan elkaar van de ongeloofwaardigheden.
Niet, maar dan ook absoluut niet aangeraden.