Vanmorgen, in het midden van een vergadering, maakte mijn vaste telefoon een geluid. Dat ding doet dat gemiddeld één keer per week, meestal op momenten dat het echt niet past.

Ik zet mijn micro op mute, doe de vier meter afstand naar de telefoon, neem de telefoon op en zeg “Hallo, met Michel Vuijlsteke”.

Vijf seconden stilte. (Vijf seconden is héél lang, aan de telefoon.)

Een Nederlander aan de andere kant van de lijn, die klinkt alsof hij met een soepblik aan het bellen is van onderaan een mijnschacht in Roemenië: “Hallooo?”

Ik: “Hallo, met wie spreek ik?”

Drie seconden later: “Hallo?”

Ik: “Ja, hallo? Wie is dit? Ik ben in het midden van een vergadering, waar kan ik u mee helpen?”

Drie seconden later: “Ja hallo ik bel in verband met Bofrost.” [Bofrost verkoopt diepvriesproducten; om de zoveel tijd komen ze langs en dan kopen we dingen zoals erwten en rood fruit en zo.]

Ik: “Hoe kan ik u helpen? Ik heb niet veel tijd nu.”

Vijf seconden later: “Ik hoor u niet zo goed, u klinkt veraf.”

Ik: “Ik kan van u hetzelfde zeggen. Wat is uw vraag of uw boodschap? Ik moet écht weg nu.”

Drie seconden later: “Er komt morgen een andere chauffeur dan anders. Kunt u uw bestelling al doorgeven?”

Ik: “Euh neen, ik weet dat nu nog niet. Ik zal wel zien als hij aan de deur staat, zoals anders.”

Vier seconden later: “Mag ik u dan om twaalf uur terugbellen voor de bestelling?”

Ik: “Neen, ik heb dan óók een vergadering. Ik zal wel beslissen morgen.”

Drie seconden later: “Is het OK als ik u dan later vanav…”

Ik: “Neen bedankt. En nu moet ik u echt laten. Prettige dag nog verder.”