’t Was grote bleiting boven. Zelie in zo’n paniekhuilbui met overtonen van diepe gevoelens van achterlating en verwaarlozing, en niet weinig suggestie van extreme pijnen.

Ik naar boven.

“Maar papa, Louis had mijn bril gepakt van de stoel en ik had hem al veel gezegd van Louis, laat de bril liggen op de stoel en ik heb hem ook al veel gezegd van Louis, in bed gaan liggen, en ook veel gezegd van Louis, niet met mijn bril in bed kruipen, maar hij heeft dat toch gedaan en hij is in bed gekropen met mijn bril, en dan ben ik beginnen wenen, want dan kan je komen kijken of er iets mis is, goed hé?”

Zucht.

[Mocht het niet duidelijk zijn: Zelie’s hartverscheurend wenen was dus allemaal alsof, aargh]