Geen geluk voor de bladluizen: alsmaar meer beesten die ze komen opvreten.
De Epistrophe eligans-larven van een tijdje geleden zijn terug, en wat ik vorige keer niet gezien had: ze kunnen blijkbaar ook gevaarlijker dingen aan dan bladluizen. Deze had een dooie mier op zijn rug hangen—ik verzin er graag bij dat het een mier is die in een heldenstrijd om zijn persoonlijke bladluizenkudde het loodje heeft moeten leggen.
Ook iets dat ik vorige keer niet gezien had—dit beest ving bladluizen met een soort plakkerige vloeistof:
…en ook wel een beetje van een acrobaat:
En behalve dat zo’n beetje the usual suspects: sluipwespen, mieren, bladluizen in alle mogelijke kleuren en vormen, en een hele koer vol dwerg– en mini-kruis– en herfstpinnen.
En, het was alweer lang geleden, nog eens een zebraspinnetje gezien. En ook een mij onbekend ander springspinnetje:
En ook, godvernondedju, deze kerel:
“Ooo,” dacht ik, “wat fijn, een sluipwesp, misschien kan ik ze wel betrappen op het impregneren van een hulpeloos slachtoffer, ha! ha!”
“Tiens,” dacht ik wat later, “ik heb toch wel heel veel geluk dat ze zo stil blijft zitten terwijl ik foto’s trek.”
“Fuck,” bedenk ik nu vanavond, “het is verdju een bladwesp, en ze was onder mijn ogen mijn schone rozenstruik vol aan het leggen met smerige rozenvretende smeerlappen!”
Merde.