Frankenweenie, de nieuwe Tim Burton, speelt op dit eigenste ogenblik ongetwijfeld in een cinema ergens in uw buurt. Ik mocht van Enchanté een tijdje geleden gaan kijken naar een preview, op het Filmfestival in Gent. Het was er nog niet van gekomen om er over te schrijven — het leven zat in de weg, duizend dingen te doen, hoe gaat dat? — maar bij deze dus.
Ik ben geweest met Louis (die in het zesde leerjaar zit en het nogal heeft voor monsters en fantasie en dingen), en die vond het fantastisch. Hij heeft hard gelachen, hij vond het spannend, hij heeft soms eens vanachter zijn vingers gekeken, hij was er helemaal mee weg. In het kort: een familiefilm voor jong en oud, ontroerend en grappig bij momenten, spannend en een beetje angstaanjagend bij andere momenten. Bring the kids.
Frankenweenie is een Disney-film die een remake is van een kortfilm met dezelfde naam die Burton in 1984 maakte voor Disney. In 1984 was het een zwart-witfilm met echte acteurs van vlees en bloed, in 2012 is het een 3D-zwart-witfilm met stop-motion poppetjes.
In 1984 werd Burton ervoor aan de deur gezet, wegens het verkwanselen van Disney-geld aan een film die veel te angstaanjagend zou zijn voor kinderen. Goed voor hem, denk ik dan: go Burton! Is dat in de 2012-versie nog zo? Neen, vrees ik. Frankenweenie is bijna karikaturaal Disney. Een getemde Burton, met bijzonder weinig uitsteeksels of weerhaken, en erg, érg braaf.
Victor Frankenstein is de zoon van Susan en Edward Frankenstein. Hij heeft een hond, Sparky, en ze wonen in een jaren-1950-aandoend Amerikaans dorpje dat wellicht gesticht is door Nederlanders: het heet New Holland, er staat een molen op de achtergrond en het grote jaarlijkse festival is Dutch Day.
Victor zit in de klas met een groep kinderen die allemaal lijken te verwijzen naar beroemde horrorfilms-van-lang-geleden: er zit een monster-van-Frankenstein-achtig kindje, een Igor-achtig-kindje, er is een schildpad die Shell(e)y heet, er is een Elsa Van Helsing, enfin, dat soort zaken.
Voor de leraar Wetenschappen, Mr. Rzykruski, moet er een science project gedaan worden, en daar hebben we element twee van de film: de concurrentieslag tussen de kinderen, die elk het meest indrukwekkende project willen maken. (Element één was “een jongen en zijn trouwe viervoeter”).
Het duurt niet lang of Sparky komt schielijk te gaan, en het duurt ook niet lang voor –element twee, meet element één– Victor erin slaagt om Sparky weer tot leven te brengen. En dan zou je kunnen gaan denken dat het tijd is voor element drie (“monster” dat alleen maar goed wil doen wordt verkeerd begrepen en opgejaagd — denk Edward Scissorhands, denk al die andere films), maar neen.
Kattenkwaad en slapstick als Sparky niet op mooi op zolder blijft. En dat is het dan.
“Het is een kinderfilm“, moest ik mezelf voortdurend inspreken. En ook: “Zit u eens niet zo op te winden!”
Ik herhaal: Louis vond het fantastisch, en mensen rond mij leken ervan te genieten, en ik lees op het internet dat de overgrote meerderheid van de filmcritici en de gewone mensen het zeer goed vinden. En ik houd van Tim Burton-films, zelfs van zijn meer recente die andere mensen minder lijken te vinden, en ik ben zot van oude griezelfilms, maar.
Ik heb me de laatste tijd zelden zo zitten nerveus maken.
Bij elke scène die voorbij kwam, dacht ik “oh kijk, nog een poppetje dat ze gaan kunnen verkopen”. Of dacht ik “oh kijk, dát demografisch segment hadden ze nog niet gehad”. Of dacht ik “getver, het enige wat de mensen rond mij hier goed aan vinden, is wat er 100% pixel voor pixel letterlijk gekopieerd is uit films van 70, 80 jaar geleden”.
Dat laatste is wat mij nog het meeste stoorde, denk ik. Ik kan er geen vinger op leggen, maar vergelijk hoe Mel Brooks in Young Frankenstein dezelfde scènes citeert als Burton in Frankenweenie, en het contrast kan niet groter zijn. Young Frankenstein is een liefdevolle pastiche van het genre en voegt toe aan het origineel. Frankenweenie: ik vond het respectloos gedaan, cynische copy-paste, zonder ziel of passie.
De manier bijvoorbeeld waarop Rzykruski een karikatuur is van Vincent Price, maar dan wel door Martin Landau ingesproken wordt als een soort bastaard-Bela Lugosi: ik kreeg er rillingen van. Ik vind dat stámpen op het graf van zowel Price als Lugosi. De manier waarop mijn ideale vrouw, Elsa Lanchester, als een poedel opgevoerd werd… mijn hart bloedt, het was ternauwernood dat ik mezelf kon tegenhouden om geen schoen naar het scherm te smijten.
En ik vond het eigenlijk bij momenten ook saai en langdradig, en onsamenhangend, alsof dit — verrassing!– een film was die nodeloos twee of drie keer zo lang gemaakt was als het idee eigenlijk kon ondersteunen.
And don’t even get me started about the ending.
Ik vind de film niet eens slécht: ik vind het een bwoafja, run of the mill fotokopie van een fotokopie van een Tim Burton-film, door een happy end Disney-mangel gedraaid. Maar ik word er kwaad van. Dit is een film die met wat meer passie, wat meer zelfkritiek en niet eens zó veel gesleutel wél goed had kunnen zijn.
Een film die ik nooit van mijn leven nog wil zien.
(Maar ga dus vooral kijken met uw kinderen, en wijs ze dan de weg naar al de originelen.)