“Nog meer dan dertienduizend bladzijden”, was mijn eerste gedacht, toen ik aan The Eye of the World begon, het eerste van de veertien boeken in de Wheel of Time-serie.
En met elke pagina van dat eerste boek vroeg ik me meer en meer af hoe dit ooit een bestseller, laat staan een klassieker geworden is.
Geef zelf toe: het speelt zich af in “the Third Age”, het begint in een vreedzaam dorpje ver weg van alles, drie jonge kerels zijn in eerste instantie hoofdpersonages, er zijn “trollocs” (half-mensachtige dingen) en “fades” (een soort, euh, tja, Nazgûl), de drie kerels gaan verder weg dan ze ooit geweest zijn, komen in een herberg terecht, worden daar ontdekt door de slechteriken en moeten vluchten, geraken nét op tijd over een grote rivier die de slechteriken niet kunnen kruisen, geraken opgesplitst, komen in een ruïne van een ver verleden waar één van de drie onder de invloed van een vervloekt wapen raakt (een dolk die hij meeneemt uit Shadar Logoth, geen zwaard in zijn schouder op Weathertop), er is een tovenaresachtig personage met een “warder” met de naam Lan Mandragoran, die blijkt de laatste koning van een verdwenen koninkrijk te zijn, ze komen een jonge Ogier van 90 jaar tegen, een lid van een oud ras dat kan spreken met de bomen, die voor zijn soort wel erg impulsief is en die bijvoorbeeld de vergadering van Ogiers had verlaten toen ze nog maar een jaar bezig was, de slechterik was in een vorig tijdperk verslagen en “gebonden” in een gevangenis waar hij nu beetje bij beetje lijkt uit te ontsnappen, op een bepaald moment nemen ze een verkorte weg die al jaren niet meer gebruikt wordt en die afgesloten is met een deur die geen deur is en waar een meer met een monster met tentakels voor ligt, etc., etc., etc.
Bij meer dan veel momenten is het niet veel meer dan een zwak doorslagje van een Reader’s Digestversie van Tolkien.
Maar hier en daar zitten er glimpsen van wat zou mogelijk zijn, en zelfs van in het begin is de wereld absoluut niet zwartwit. Er is bijvoorbeeld uiteraard de schlechte schlechterik, Shai’tan, maar zowel de Aes Sedai als de Children of the Light vechten er tegen, en allebei zijn geïnfiltreerd, en geen van beiden zijn een monolitisch blok.
Ik herinner me dat ik de boeken gekocht heb toen ze uitkwamen en dat ik ze na een tijd niet verkeerd vond, maar ik vrees dat ik ergens na boek 7 of 8 gestopt ben met ze te lezen. Dat was denk ik na anderhalf boek waar er praktisch niets gebeurd was.
Ik ben ze wel blijven kopen, met de bedoeling ze dan eens allemaal te herlezen als de reeks klaar zou zijn, en ik heb ze staan tot boek 11, Knife of Dreams (2005). En dan is Robert Jordan gestorven en zag ik het helemaal niet meer zitten.
Maar! Brandon Sanderson heeft de fakkel overgenomen, en heeft hij er met de notities van Jordan een — hoor ik van overal — mooi einde aan geschreven. Op nauwelijks drie boeken.
En voilà, nu heb ik de reeks helemaal, alle veertien boeken, en dus dacht ik: lezen die handel.
Het eerste boek trekt eerlijk gezegd niet op bijzonder veel, maar ik herinner me dat het beter werd voor het nog slechter werd, dus ik zie het voorlopig wel nog zitten.