Het zijn dingen.

Het zijn écht dingen.

De kranten schrijven maar en schrijven maar, maar hebben niemand ter plaatse. Ze gebruiken allemaal dezelfde paar bronnen, die gefinancierd worden door het Westen. En Assad is des duivels, en Rusland is Satan, en de rebellen zijn geen terroristen en wij zijn goed bezig, enfin ‘t is te zeggen, we kunnen er niets aan doen, ze moeten het zelf oplossen.

Twee kleuters vechten op de speelplaats, met boksbeugels die ze van ons gekregen hebben. En wij staan ernaar te kijken en wij zeggen dat ze het zelf maar moeten oplossen. Of we geven ze kruisbogen. Of we zeggen “komaan jongens, stoppen met vechten hé” terwijl we de ene bedreigen met een geweer en van zeer ver een molotovcocktail naar de andere gooien — waarbij drie onschuldige kleuters het verminkt raken maar hey, omeletten, eieren.

Aargh.

Zoals ik zonet tegen collega Bart zei: ja, volgens alle mogelijke maatstaven gaat het nu beter dan tien jaar geleden en dan vijftig jaar geleden en dan vijfhonderd jaar geleden.

Maar wat koopt een mens ermee?

Gewoon niet meer over spreken. Doen gelijk vroeger, gewoon proxy war, één groep negers (of zandnegers, of spleetogen, whatever) met Amerikaanse wapens en CIA-adviseurs, een andere met Russische wapens en KGB-adviseurs, en we zien dan wel achteraf.

Maar dan wel internet overal afsluiten, en GSM-verkeer, en camera’s, en… aaargh.

Het punt is, het punt is: niémand kan nog zeggen Wir haben es nicht gewollt, wir haben es nicht gewußt.