Cor van Bree
Foris Publications, 1987, 335 blz.

Interesant om lezen, zeer zeker dat. De historische klank- en vormleer van het Nederlands, met eerst eene heel hoofdstuk over het Gotisch, wegens dat eht Gotisch nog zeer dicht bij het Gemeengermaans staat.

Ik heb veel bijgeleerd, maar op hier en daar een detail na, ben ik het ondertussen al allemaal vergeten.

En ik moet er niet aan denken wat het zou zijn om over deze leerstof een examen te moeten afleggen. Brrr.

Wél spijtig: het aller-allerlaatste dat besproken wordt,zijn de telwoorden. Er zou zich een oud twaalftallig stelsel kunnen weerspiegelen, zegt onze vriend Cor:

Zo betekenen elf en twaalf oorspronkelijk ‘één overblijvend’ en ‘twee overblijvend’ (got. aín-lif, twa-lif, met lif dat verband houdt met bileiban, ndl. blijven). En zo zijn de telwoorden voor ‘twintig’ t/m ‘zestig’ in het Got. gevormd met *tigus ‘tiental’ (twái tigjus enz.) maar die voor ‘zeventig’ enz. met tehund (70 = sibuntehund). Laatstgenoemde reeks wordt in het Osa. gevormd met een soort prefix ant-(ontstaan uit hund in de betekenis ‘tien’), waarvan we nog resten in het Ndl. terugvinden, in de t– van tachtig (in het Mnl. ook nog wel tseventich en tnegentich)

Dacht ik “yes, nu wordt het interessant”, en eindigt het boek drooggaweg:

Voor de afzonderlijke telwoorden zie de etymologische woordenboeken of Van Loey 1970.

Bleh.

[van op Boeggn ]