In het begin van het verhaal is Jorg tien. Hij loopt weg van huis, leeft vier jaar lang met een roversbende die hij zijn broeders noemt, en keert dan terug naar zijn huis. Waar hij niet welkom is. Waarop hij (elders) koning wordt. Nu is hij twintig en getrouwd.
Er is al meer dan een eeuw geen keizer meer maar honderd kleine koninkrijken. Om de vier jaar komen de koningen of hun vertegenwoordigers samen in wat vroeger Wenen was, om te proberen met een eenvoudige meerderheid een keizer te verkiezen.
In het derde boek, vertelt de titel ons, wordt Jorg keizer — of probeert hij het toch te worden.
Opnieuw verhalen in verhalen, en we komen opnieuw meer te weten over allerlei. Het is, net zoals in het laatste deel van de Red Queen’s War-boeken, een samenkomen van science fiction en fantasy. Ik dacht al een tijdje dat ik in de mot had hoe één van de plot points zou aflopen. Uiteindelijk had ik voor een deel gelijk, maar was ik toch nog enorm aangenaam verrast.
Een schoon einde van een schone trilogie.