Met een beetje geluk heb ik één dezer een nieuwe lens. Niet zomaar een lens, maar de lens waar ik al bijna twintig jaar van droom.
Ik heb er veertien jaar geleden, zonder flash, in afgrijselijke omstandigheden een paar foto’s mee kunnen trekken op een event van Canon ooit eens.
Het was ergens op een industrieterrein of een corporate locatie met studio of zo van Canon zelf, er waren vrouwelijke modellen voorzien om foto’s van te nemen, maar ik was er alleen maar on the off chance dat die ene lens er zou zijn. Wat het geval was, maar het probleem was dat er niets was om foto’s van te nemen — ik ben naar buiten gegaan op zoek naar iéts levends, en uiteindelijk een pissebed gevonden op de parking:
Geen flash, dit is met die f/2.8-lens genomen aan 1/80 en 800 ISO; dit is niet één foto maar een focus stack van een (veel te klein) aantal verschillende foto’s.
Ik was er een beetje kapot van, zo’n goeie lens, en alle mogelijkheden die er zouden kunnen zijn om eindelijk eens springstaartjes degelijk te fotograferen. Maar ik had mijn droom opgeborgen wegens een hele zak vol met Nikon en echt niét het budget om om te schakelen.
De omstandigheden zijn veranderd: ik neem nog altijd evenveel foto’s als vroeger, maar nu is dat 99.99% met mijn telefoon. Mijn zak met Nikonmateriaal staat vooral stof te vergaren. Dat telefoons veel beter geworden zijn, is de hoofreden, maar die paar foto’s in 2008 zitten er zeker ook voor iets tussen. Elke keer dat ik niet verder raakte dan een onduidelijke wazige foto van een springstaart, en elke keer dat ik schimmen van kleine mijten zag voorbijkomen op een filmpje met mijn in elkaar gehackte zo-goed-als-mogelijke Nikon-macrolens, dat akelig gevoel van “het zou zoveel beter kunnen, maar het is nu eenmaal niet zo”.
Eén dezer zal het wel zo zijn. Als alles goed is.
Ik kijk er hard naar uit.