De manier waarop nu aan politiek gedaan wordt, dat lukt gewoon niet.
Het is gelijk we zouden stemmen om een auto te maken, en dat de leveranciers met elkaar concurreren. We weten op voorhand dat niet alles van één leverancier zal kunnen komen, maar ze gedragen zich allemaal alsof ze de hele auto zullen leveren.
“Kies voor mij want ik heb de zwaarste motor én de meest stevige karosserie!” “Kies voor ons want al onze onderdelen komen uit Vlaanderen en het is de snelste auto ter wereld!” “Kies voor ons want wij hebben een auto op windenergie én het is de veiligste want hij kan maar 20 per uur en hij is van gerecycleerd karton gemaakt!”
En dan stemmen de mensen, en zitten die drie leveranciers in één bad, en moeten ze een auto maken die enorm snel is, met een zware motor, op windenergie, met een enorm stevige kartonnen karosserie, én helemaal in Vlaanderen gemaakt. En als ze dat niet doen, worden ze onherroepelijk afgestraft door hun achterban.
Zo werkt dat niet in de echte wereld. In de echte wereld, als er zoiets gebeurt, is er een openbare aanbesteding en kunnen een aantal consortia zich aanbieden. Een groep van verschillende bedrijven moet er in slagen om één coherent voorstel te maken, en dat voorstel moet realistisch zijn, haalbaar, en van degelijke kwaliteit. Een bedrijf kan in verschillende consortia zitten, maar dat wil dan misschien wel zeggen dat ze in die verschillende consortia verschillende dingen beloven en doen.
Ik vind het hoog tijd om politiek op dezelfde manier te behandelen.
Vóór de verkiezingen — lang voor de verkiezingen — moeten partijen onder elkaar overeen komen welke coalities er zouden kunnen zijn. En elke coalitie moet een verkiezingsprogramma opstellen. Dat verkiezingsprogramma moet ons, kiezers, allemaal als personen behandelen. Er moet ergens duidelijk staan, in begrijpbare taal: dit is wat er binnen komt. Dit is wat er buiten gaat. Als we dit veranderen aan wat er binnenkomt, is dit het gevolg. Als we dit willen doen, hebben we zoveel nodig, en dat moet van érgens komen. De opties zijn A, B, C, D.
Ze moeten duidelijk maken wat zéker is, en wat projectie en veronderstelling, en waar die dan op gebaseerd zijn. En ook wat de verschillende projecties zijn, en waar dié op gebaseerd zijn.
Er moet uiteraard ook bij staan welke dingen we niét zomaar kunnen veranderen. Europa legt ons dingen op, we hebben pakweg verplichtingen aan de NAVO, er zijn beslissingen genomen in het verleden die niet zomaar ongedaan kunnen gemaakt worden — dat soort dingen.
En het moet allemaal zó duidelijk zijn dat een gemiddelde persoon in de straat dat begrijpt. Die zal dan ook meteen begrijpen dat er keuzes moeten gemaakt worden, en dat de bomen niet tot de hemel groeien: als we dit doen, kunnen we dit en dat niet meer doen.
Een partij is niét verplicht om in maar één coalitie te zitten, uiteraard, maar elke coalitie moet wel een niet-meer-bediscussieerbaar regeringsakkoord maken. En dat moet dan naar een onafhankelijke instelling — het Rekenhof, pakweg — dat alles narekent. En als het niet klopt, dan is dat geen groot probleem, maar het moét kloppen om verkiesbaar te zijn. Geen verkiezingen met op voorhand bewezen loze beloften.
En de verkiezingen zelf, die zijn niet voor partijen maar voor coalities. Dan krijgt de kiezer de keuze tussen N-VA/PS/OpenVLD/sp.a/CD&V/CDH of PS/sp.a/MR/CDH/CD&V/OpenVLD of N-VA/VB/PS/MR (haha). Coalitie met meeste stemmen wint. Punt aan de lijn. Einde verhaal. Regering op de been de dag na de verkiezingen.