Ik weet dat ik het ergens liggen heb — tenzij iemand het achter mijn rug zou weggesmeten hebben — maar ik weet niet precies waar.
Ergens in huis ligt een grote plastieken zak met daarin al mijn teddyberen van als ik klein was. Ik had een half bed vol beesten en poppen, en tot pakweg mijn twaalfde moesten die allemaal op een welbepaalde manier in bed geklasseerd liggen (zo erg dat ik eigenlijk in de onderste helft van mijn bed lag). Toen ik daar te groot voor werd, bleven er twee beren over, een grote witte en een blauwe die ik al van bij mijn geboorte had en die door- en door versleten was. Als ik verhuisd ben van thuis, heb ik die allemaal in een zak gestoken en meegenomen. Ik weet niet juist waar ze liggen, maar ze liggen hier ergens.
Op woensdag 7 oktober 1981 ben ik met mijn vader naar de internationale krantenwinkel gegaan en hebben we alle kranten die in België te kopen waren gekocht. En na het weekend zijn we teruggeweest naar dezelfde winkel en hebben we alle tijdschriften gekocht die het een beetje over actualiteit hadden. En dan heb ik een enorm plakboek gemaakt met alle artikels over de moord op Anwar Sadat: alle artikels uitgeknipt en dan met velpon (verkeerde keuzen, ik weet het) vastgeplakt op bladeren die ik dan in een ringmap gestoken heb. Die ringmap ligt ergens, met zijn verrimpelde pagina’s vol vergeelde artikels. Geen idee waar. Wel érgens.
Ik heb in 2001 een dure pen gekocht. Ze ligt zeker in de kamer van Louis. Ergens in een kast of een lade, ergens op of onder of naast.
Een klasgenootje had karikaturen van een aantal leraar getekend, in 1989, op A3-tekenpapier. Die hebben heel het jaar in de klas tegen de muur geehangen, en op de laatste dag van het laatste jaar dat ik op school zat, heb ik die tekeningen in een map gestoken en meegenomen naar huis. Een jaar of drie-vier geleden heb ik ze nog gezien. Nu weet ik niet meer waar ze zijn. Niet weg, natuurlijk. Maar wel verdwenen in huis.
Ik heb al mijn bioskooptiketten van 1982 tot 1992 bijgehouden. Ik ging, zeker in de latere jaren, meestal twee keer per week naar de cinema. Ze zitten, samen met andere ‘souvenirs’, ‘t is te zeggen, dingen die omdat ze een heel jaar in mijn agenda waren blijven zitten, het waard waren om voor de eeuwigheid bij te houden, in een paar dikke pakken, met papier errond en rond het papier van die dikke bruine plakband. Geen idee waar precies.
Ik had dat gezien bij mijn grootvader: die hield de vulling van zijn Succes-agenda van de vorige jaren bij, in hun stevige plastieken verpakkingen. Ik heb dat ook gedaan, tot ik een Filofax had, en dan deed ik het met de Filofax-vulling. En dan deed ik het met mijn notaboekjes. De notaboekjes weet ik liggen — twintig of meer jaar brainstormen, vergaderverslagen, doodles, tekeningen en aanzetten. De vullingen van mijn agenda’s weet ik niét liggen.
Toen ik nog in het wilde weg dingen kocht op het internet, heb ik een kleine verzameling Romeinse munten vergaard. Tussen 1997 en 2003. Geen enkele dure munt, maar wel mooie kleine dingetjes, van Caesar, Augustus, Tiberius, Caligula, Claudius en Nero. En nog eentje van Elagabalus omdat ik die enigmatisch vond, en ook een van Justinianus. Ze zijn schoon ingepakt in goede verpakkingen, er zitten papiertjes bij met uitleg en omschrijving en certificaten. Ik ben er bijna 100% zeker van dat ze in één van de kasten achter mijn rug zitten. Maar onvindbaar.
Ik ben zo bang dat als ik dood zal gaan, ze alles gaan wegmijten en dat ik al die dingen tevergeefs bij zal gehouden hebben.