We zaten met vier rond een venster en een tafeltje, en we keken met drie zedig weg.

Ik deed mijn spiel van doen alsof ik slaap, de vrouw zonder nek las voor de derde keer pagina 64 van John Grisham’s Getuige, en de Commissiemeneer met de dansaertbril en stoppelbaard bleef stokken op het pragraafje “change management” in zijn rapport van een anonieme DG. 

Een man in wit hemd, die al op de trein zat sinds Brussel-Nationaal-Luchthaven, was aan de telefoon.

– We hebben twintig minuten vertraging.  Een kwartier tot twintig minuten. Twintig minuten. Nee, ik weet niet meer dan dat. Ik weet het niet. Ik kan niet meer zeggen dan dat. Ik ga het ook niet uitvinden hé.

Stilte in de trein. Een bromvlieg aan de andere kant van de lijn.  

– We staan nu stil buiten Brussel. Een kwartier, twintig minuten, ja. Twintig minuten. Ik heb mijn kaartje laten knippen en dan heb ik het gevraagd aan de conductrice, en die zei dat we binnen een kwartier of twintig minuten in Gent zouden zijn. Dat is wat ik zeg. Ik weet niet meer dan wat de conductrice mij gezegd heeft.

Drie mensen houden hun adem in. De bromvlieg aan de telefoon was een wesp geworden.

Door het gezoem heen, zuchtend: “ik zal wel een taxi nemen”. >klik<

Meneer op trein

“Godverdomme toch,” zei hij tegen het venster. Gelaten. Berustend bijna: hij had misschien gehoopt op beter, maar het niet echt verwacht. “Fuck hé.” 

Zijn zwartoranje SonyEricsson heeft op tien minuten tijd nog een keer of drie getrild. Hij heeft hem niet meer opgepakt.

Crisis beïnvloedt lonen niet, kopte de Metro. Ik denk niet dat de man in het witte hemd er echt wakker van lag.

Na een minuut of vijf roerloos door het venster te kijken stak hij zijn iPod-oortjes in. We hoorden met ons vier, of we dat nu wilden of niet, Bruce Dickinson op maximum volume. Handengewring.

Tijdens 22 Acacia Avenue zat een paardensprong stoeltjes verder de gelukkigste Amerikaan ter wereld zo breed te lachen dat hij zowat de hele trein vulde, terwijl wij gedrieën niet wisten waar gekeken. Zo rond het einde van Run to the Hills reden we Gent binnen.  

De telefoon.

– Ja. In Gent. Nu. Nú, zeg ik. Gent. Ja? En waar is de voorkant? …ja. Ja.  Kwestie van definitie van voorkant. Ja… ja. Ça va. Ja.

Hij raapte zijn boeltje bij elkaar, sleepte zich recht en slefte met iedereen mee naar buiten. Hij zag er niet zo blij uit terug in het land te zijn, de meneer met het witte hemd.



Reacties

Eén reactie op “Riding through dust clouds and barren wastes”

  1. ik moet effe glimlachen lachen met jen titel 😉 verder kon ik ook niet lachen met de vertraging die ik al slapend heb doorgebracht en toen ik wakker werd stonden we steeds stil :s