Ik had vannacht één van die episch lange dromen, met een begin, een midden en een einde, met allemaal personages en situaties en achtergrond en emotionele lading en alles.

Maar dus echt zware emotie.

Ik was ergens begin de twintig. Het was oorlog en er was een aanslag gepleegd en ik liep met iemand van mijn familie waar ik samen mee in een klein huis leefde door de stad. We kwamen aan een huis dat een grijze ruïne was, en in het koude puin lag een klein meisje van pakweg vier vijf jaar.

We hebben ze meegenomen naar huis, en dan was het gelijk een enorm lange filmmontage van hoe ze eerst helemaal niets zei, en ook bijna niets wou eten, en dan hoe ze dan in de loop van weken en maanden helemaal openbloeide maar nog altijd niets zei, en hoe ze dan uiteindelijk lachte en meer en meer ‘normaal’ werd, en dan helemaal op het einde voor het eerst zei dat ze ons graag zag, maar dan ook voor het eerst haar naam op een stuk papier schreef.

En dat we dan beseften dat we ze niet konden houden, en toch besloten om eens naar de politie te gaan en te vragen of er niemand een meisje kwijtgeraakt was.

En dan was het jaren later en was het duidelijk dat we we allemaal — kind en ouders en wij — goede vrienden geworden waren.

Hm.