’t Is mijn eigen schuld, natuurlijk, zuiver en alleen mijn eigen schuld: er was sabayon gemaakt voor een regiment, en er was nog over, en ge kunt dat toch niet wegsmijten, en wat zijn nu een paar soeplepels?
Oh, en daar een beetje vóór: er was chocoladeijs gemaakt voor een nog iets groter regiment, en ik had zo goed mogelijk de sorbetière leeggemaakt, maar toen ik ze ging uitkuisen bleek toch nog redelijk wat in te zitten, en wat zijn een paar soeplepels?
…maar dat was dus naast al de rest van het eten gerekend. Vandaag op het menu, om te beginnen, erwtensoep.
Bij erwtensoep denk ik aan periodiek terugkerende drama’s op de lagere school: dan kregen we om de zoveel weken, als de menurotatie helemaal rond was, borden gestold groenbruin zetmeel met waterachtig vocht in de barsten. Ik kreeg dat met geen moeite ter wereld binnen, en dus moest ik blijven zitten met mijn bord terwijl al de andere kindjes verder mochten eten.
Van uitzicht was het droog met barsten waarin vocht kon vermoed worden, de ex-landbouwgrond in zo’n hongersnoodreportage over de gevolgen van ontbossing in de Sahel. De geur hield het midden tussen vuil afwaswater en scheten van een oude hond en de textuur was gelijk krijtstof maar dan plakkerig.
Voor de rest viel het eten wel mee, maar ik heb een trauma van erwtensoep opgelopen, en ik moet het nog altijd niet hebben.
(Oh, en er was ook nog de koeientong op de lagere school: om de zoveel weken dumpte het vilbeluik hun overschot kraakbeen en bloedvaten, en dat kregen wij dan geserveerd in een dikke brij van puree en tweedehandse ingedikte tomatensoep uit vermoed ik een oudemannenhuis in de buurt.)
Euh, maar dit geheel terzijde. Erwtensoep dus. In plaats van traditionele ugh-yuck-bleh snert met droge spliterwten, was dit een frisse erwtensoep. Preisoep, min of meer, met op het einde ontdooide diepvrieserwten erin en gemixt, en dan munt erbij en een lepel room. Yum!
Hoofdgerecht: staartvis, hoera! Vorige week was het de wangen van het beest, deze week gewoon wat we normaal eten. Traditioneel, niets fancy: peper en zout, lichtjes bebloemd, bakken, afwerken in de over.
Bijgeleerd: dat het echt een goed idee is om uw lotte nog wat op te kuisen. Wij doen dat thuis nooit, en dan krult die vis wat op, wegens alsdat er nog vliezen en dergelijke rond zitten. Niet dat het echt stoort bij het eten, maar nu we het weten, denk ik dat we ze er altijd af halen.
Bij de vis was er gewoon puree, met rode pesto. En wat nauwelijks gestoofde jonge spinazie in een sjalotje. Simpel en goed. En genoég: geen nouvelle cuisine hier, meneer!
Ik had eigenlijk wel even kunnen rusten, voor ik aan het dessert begon, maar daar was geen tijd voor.
En dus was het raprap binnensteken. Elementen van het dessert:
- bolletjes peer gepocheerd in zoete witte wijn, honing, limoen, appelsien, steranijs en kaneel
- daarbij een karamelkoek (zo van het soort “haal de kokend hete krengen uit de oven en plooi ze over iets nog vóór ze afkoelen”, en bij nader inzien was ik beter om een leksken Flammazine gegaan want ik heb mijn vingers lelijk verbrand)
- ook nog chocolade ijs
- en ook nog sabayon
- en nog wat pareltjes siroop van het pocheervocht van de peren
- en dan nog wat getoaste amandelschilfers en wat van die dikke chocoladeschilfers en de obligate blaadjes munt
Dáár heb ik dus teveel van gegeten. Teveel sabayon en teveel ijs. Hm.
Ik ga dat nog eens maken, maar met minder tierlantijnen. Misschien een paar grote stukken licht gepocheerde peer die een nacht in de frigo gestaan heeft, wat solferinogrootte-bolletjes peer-in-drank, en sabayon.