Op de het menu vandaag: kreeft met appelsien, kalfszwezerik met koffie, en crêpes normandes met calvadosijs.
Ik ben niet vies van kreeft, maar ik zou het ook niet direct spontaan bestellen in een restaurant. We hadden een kleine roedel van die beesten:
Die allemaal in de pot zijn verdwenen, en dan stuk voor stuk gedecorticeerd (nooit geweten dat het woord dat wij daar thuis voor gebruiken ook het officiële woord is, ah ha).
Ziet, Zenobie de kreeft en haar ex-vriendin:
En ziet: Sandra aan het prutsen aan kreeften.
‘t Is zoals bij veel van die dingen: de handeling is alles. De eerste kreeft is nog wat onwennig, maar vanaf de tweede gaat het gelijk een niets: de kleine pootjes eraf, de scharen eraf, de kleine nijpers uit de schaar halen en die gewrichtvliesachtige dingen meekrijgen, de schaar openkloppen/snijden, de schaar er in haar geheel uithalen, het middenste gewricht opendoen gelijk de schaar, het laatste gewricht opensnijden aan de zijkant, het lichaam van de kreeft in twee snijden, de staart eruit, klaar!
Dat geeft dan een paar plateaus individuele hoopjes kreeft, klaar voor bordschikking:
De bedoeling was om daar groene asperges bij te eten, maar da’s niet gelukt, ‘t zijn boontjes geworden.
De onverwachte—voor mij dan toch—ster van het gerecht was de vinaigrette op de sla: vers appelsiensap, frambozenazijn, olijfolie, peper, zout. Samen met een fijn gesnipperd sjalotje: uit-ste-kend.
De versiering met appelsiengelei en appelsiengel was ook niet verkeerd, maar ik had er misschien wat meer suiker bij gedaan. Oh, en Sandra verzekert mij dat de kreeft ook goed was. Ik ben geen amateur, pech voor mij.
Het zag er wel beeldig uit, vond ik:
Het hoofdgerecht was helemaal mijn ding niet. Ik heb een irrationele brrrr opgedaan met zwezeriken, van lang geleden al. De weeë geur, de vliezen, de melige structuur: niets voor mij.
Vanavond waren de zwezeriken eerst geblancheerd en dan gebakken. Daardoor hebben ze nog weinig van die typische zwezeriksmaak en worden ze een soort algemeen Captain Iglo-vleesachtig iets, met een vage smaak en een textuur tussen opgesteven vet en valse cordon bleu. Ik vind dat geen verbetering.
De knolselderpuree (ingrediënten: een liter room, anderhalve kilo boter, een paar lepels knolselder, of zo leek het in alle geval toch) was niet slecht. Berkenzwammen zijn altijd goed. De koffiesaus bij de zwezerik vond ik lekker, de koffiecrumble vond ik geen meerwaarde.
Different strokes for different folks, zeer duidelijk, want mijn overburen vonden dit van het lekkerste dat ze ooit gegeten hadden, en ze hebben met hun getweeën denk ik zeven porties opgegeten.
Ah, en ik was het bijna vergeten: aardappelchips met erin gebakken bladpeterselie! Schoon en lekker:
Nee, ‘t was wachten op het dessert voor een gerecht dat helemaal voor mij was: crêpes normandes, met calvadosijs en geflambeerde calvados.
Een paar appelschijfjes in een koekenpan, pannenkoekendeeg erbij:
Omkeren, suiker op doen, omkeren, karamelliseren, omkeren, op een warm bord dat met boter bestreken is dumpen (anders zou de karamel blijven plakken), een quenelle vers gedraaid calvadosijs erop (vanilleijs met op het einde naar smaak calvados toegevoegd – heerlijk), en dan een geut in brand staande calvados erop:
Dat ga ik dus nog zéér veel maken, peins ik zo.