Tiens dat doet raar. We hebben nu twee kindjes bij, maar ik weet niet of het wel koosjer is om ze bij naam te noemen. Ik vermoed van niet, en ik neem het zekere voor het onzekere en dus doe ik het niet.
En nu weet ik dus niet wat gedaan. Geen zooi in de zin van ‘dd’ en ‘ds’ (Amerikaanse mommyblogkutzooi voor ‘darling daughter’ en ‘darling son’). Geen artificiële vervlaamsingen van datzelfde — over mijn opstijvend lijk dat ik met akeligheden in de zin van “groot mannetje” of “kleine broer” of “liefste K” of iets dergelijks ga beginnen. Ik haat dat met een vurige passie *schudt machteloze vuist naar vrouwen die dat heel de tijd doen*.
‘Pleegkind A’ en ‘Pleegkind B’ klinkt honderd keer klinischer dan het voor mij aanvoelt, en schuilnamen of zo (‘Zoë sterretje fictieve naam en Arthur sterretje fictieve naam’) lijken ook zo knullig. Urgh. Ik ga misschien gewoon eens vragen of ik ze niet met toestemming van alle partijen bij hun echte naam mag noemen. En meteen ook of niemand er een probleem mee heeft dat ik af en toe eens een foto online zet. Serieus zeg.
MAAR IN IEDER GEVAL.
Vanmorgen dus naar de oogmeester gegaan met de twee. Het is allemaal niet zo eenvoudig, dus was het een oogmeester met meer diploma’s en specialismen dan gewoonlijk, in het hospitaal. Eén diagnose van “astygmatisme maar een bril lost het wel op en eigenlijk kon een gewone dokter u dat ook wel zeggen”, en één diagnose van “euh we weten het niet maar we gaan alvast een bril geven wie weet helpt het een beetje”.
Confronterend, als je op een paar maand tijd vier verschillende verhalen hebt gehoord, en ondertussen nog altijd niet weet wat er aan de hand is — maar vooral: confronterend dat ook de specialist niet weet wat er aan de hand is.
Er kan vanalles fout gaan bij het zicht, van problemen met het oog, de lens, het netvlies, de oogzenuw tot allerlei plaatsen in de hersenen. Oog en zo zien er normaal uit, maar toch loopt het helemaal niet goed, met dat zien. CVI, hoorde ik vorige week als diagnose nummer vier (na “10% zicht”, “ziet op 1 meter wat wij op 10 meter zien” en “ziet alles wazig”). Ik was content, niet met de diagnose (want CVI is niet om mee te lachen), maar wel met de zekerheid.
En kijk vandaag: terug naar een mengeling van de eerste drie diagnoses, want tegenwoordig, zei de dokter, wordt er al eens te snel naar een diagnose van CVI gegrepen als er problemen zijn maar niet meteen gevonden wordt waar ze aan gelegen zijn. En er is vorig jaar een hersenscan gebeurd en die zegt dat alles OK is met het gezichtscentrum, dus CVI is het wellicht niet.
Daar staat tegenover dat het er in het echt niet zo OK uitziet en dat de andere specialisten ter zake, van de begeleiding, wél tekenen zien van CVI. Het zou nog kunnen liggen aan het netvlies, en daar zijn ook testen voor, maar met zo’n jong kind moet dat onder volledige narcose en da’s toch wat zwaar. Volgend jaar zou het zonder narcose kunnen lukken, dus we zien dan wel.
Wat het ook is, ‘t is niet alsof we ze minder graag gaan zien, maar ‘t zou wel fijn zijn om er een betere uitleg aan te kunnen geven dan “we gaan dan volgend jaar nog eens een onderzoek doen”.
Ah well. Het is een wereld die open gaat, van GON-begeleiding en thuisbegeleiding en verslagen en opvolging allerlei.
Eén ding vind ik wel bijzoner goed: behalve de andere dingen is er ook astygmatisme, en alvast dat is met een bril op te lossen. Hoera!