We gingen vandaag naar Koksijde, naar vrienden die daar zitten.
Ik zou het nuttige aan het aangename koppelen en meteen ook langs de speelgoedwinkel gaan om te proberen een basisversie van Dominion (en eventuele uitbreidingen behalve Intriges) te scoren.
Winkel 1 was bijna failliet of bijna opgehouden, in alle geval einde stock en helemaal gesloten.
Winkel 2, een paar meter verder, zag er veelbelovend uit. Buiten de deur een levensgrote Space Marine, de hele venster volgeplakt met Games Workshop-dingen en WOTC-achtige dingen. Op een bankje voor de deur zat een Octaaf De Bolle-impressionist, weliswaar zonder strikje, maar wel met bril, debardeur en comb-over.
Ik kwam aangereden, de man deed meteen teken van “hier brandt de lamp, beste rekel, par ici jeune homme, hier is ’t huis van plezier”. Ik kon hem geen ongelijk geven: als ik niet Op Een Missie was geweest, ik had de halve winkel leeggekocht.
Het was een winkel met zo op het eerste zicht de volgende inhoud, namelijk:

Ik zag overal puzzels en space marines en magic-gedoe, maar laat ik nu net voor een gezelschapsspel gekomen zijn, en laat er mij nu net bijna geen zien staan.
Op zulke momenten kan ik een echte sociale mens zijn, die met andere mensen gaat spreken en zo: ik zet even mijn normale ik-vraag-niets-aan-niemand-policy opzij, en ik spreek de man aan.
Dat ik op zoek ben naar een basisspel van Dominion. Geen uitbreiding, of het zou een andere moeten zijn dan Intriges, maar gewoon het basisspel.
De meneer doet een Manuel.

“Dominion”, herhaal ik. “Een gezelschapsspel, met kaarten? In een grote doos? Ongeveer zo breed en zo lang, en zo hoog? Een paar honderd kaarten?”
“Domino?” doet hij, vertwijfeld. “Neenee,” zeg ik. “Dominion, van Donald X. Vaccharino, een kaartspel, en ook een gezelschapsspel, en er zijn allemaal uitbreidingen en ik heb daar al Dominion: Intriges van, maar ik zou nu graag gewoon het basisspel spelen.”
’s Mans gezicht gaat naar een variatie van de klassieke Manuel:

“Ontschuldiging, es könnte sein, mischien iek dat nog nicht gesehen heb. Domino, sagen sie?”
Uuuuurgh. Een Duitser! Hebben wij dáár de oorlog voor gewonnen? En niet één maar twee keer?
Ik heb op school nooit echt veel Duits geleerd: onze leraar zei dat één uur Duits per week lang niet genoeg was om ons wat dan ook te leren, maar wel ruim voldoende om ons een levenslange afkeer van de taal te doen krijgen, en dat hij ons dus zo veel mogelijk met rust zou laten als wij hetzelfde beloofden — we zijn blijven steken bij variaties van Wie lange ist die Gorch Fock? en Gibt es hier ein Imbiß? en lachen met Wir haben viele Leute gemacht.
Lezen en begrijpen: geen enkel probleem. Maar ik haat, haat, haat een taal te spreken waarvan ik voor mezelf vind dat ik ze niet genoeg spreek. Ik heb iets gebrabbeld van “Nein, nicht Domino, sondern Dominion. Eine Art Brettspiel. Mit Karten.” En dan in halve gebarentaal dat het in een doos zit, “etwa so breit uni so lang und so hoch” en hoe het er zou moeten uit zien.
Hij zag er enorm content uit dat hij een persoon gevonden had die het Duits machtig was, of toch machtig genoeg in zijn ogen om uit te leggen dat hij net met de winkel begonnen was, en dat hij nog niet alles uitgepakt had, en dat het zou kunnen zijn dat hij het wel heeft, maar dat het nog niet tegengekomen was, en wat was het nu ook weer precies dat ik zocht?
Ik heb hem een gemompelde “eh, macht nichts” gedaan in combinatie met een neenee, echt, kein Problem, en dat ik wel zou kijken wat ik wou kopen, ik zie wel, neen, geen verdere hulp meer nodig danke schön.
Mijn hersenen in overdrive: Zo. Snél. Mogelijk. Hier. Buiten. Maar tegelijk ook, want het is uiteindelijk een winkel, en een winkel waar een persoon u aangesproken heeft of had kunnen aanspreken, of tenminste heeft zien binnen gaan, daar gaat men gewoon niet buiten zonder al was het maar een kleinigheid te kopen: Snel. Iets. Kopen. En. Dán. Zo. Snel. Mogelijk. Weg. Geraken.
Ik kon het niet maken om met een enorme doos Space Marines of een enorme puzzel naar huis te komen als ik erop uit gestuurd was om Dominion te vinden, dus met spijt in het hart liet ik dat deel van de winkel links liggen. En die Magic-en-gelijkaardige, die zijn wel gemakkelijk weg te steken en ik zou aan het thuisfront kunnen doen alsof ik niets gekocht had, maar ze stonden achter een toog en er was verdere interactie met die mens voor nodig. Bleef over: het slievertje winkel waar gezelschapsspelen stonden.
Een kast vol, van boven tot onder, met gezelschapsspelen. Duitse gezelschapsspelen. Niet vertaalde Duitse gezelschapsspelen, in het Duits, dus.
De man bleef rond mij fladderen; ik heb dan maar het eerste spel genomen dat er leuk uitzag en niet teveel taal nodig had dat de kinderen ook konden spelen, en ik ben met een doos Quo Vadis naar de kassa gestapt.
Winkelmans waarschuwde me dat het wél in het Duits is hé, dat spel, opgelet hé. Ik wou wég, ik ben dus niet beginnen uitleggen dat het een spel is zonder taalelementen in het spel, dat alleen de spelregels in het Duits zijn en dat die spelregels in alle mogelijke talen op het internet te vinden zijn, zelfs als ik ze niet zou begrijpen.
“Betalen en wegwezen,” dacht ik, angstzweet uit elke porie giclerend.
Mijn nieuwe beste Duitse vriend aanvaardde geen plastiek.
Ik ben nog naar een bankautomaat moeten gaan zoeken in Coxyde-sur-Mer.
Negen euro vijftig cent en de meest ongemakkelijke sociale interactie van de laatste paar maand, heeft het me gekost. Het zal mij leren om nog eens iets niét op het internet te kopen.