Verfrissend: testimonium Flavianum is in de grond (minus de interpolaties) echt, er zijn geen vroege onafhankelijke Joodse bronnen te vinden, de agrapha en zelfs de best “verdedigde” apocriefe evangelies zijn in het allerbeste van de gevallen dingen die ons niets bijbrengen.
Die apocriefen: de kindheidsevangelies (onder meer Thomas en Jakobus) zijn niet meer dan de moeite van het terloops vermelden waard, maar hij gaat met meer grondigheid door onder meer het Geheime Marcusevangelie, Crossan’s geliefde Kruisevangelie dat in het Evangelie volgens Petrus zou zitten en de stukken Egerton-papyrus. De conclusie is telkens dezelfde: een redelijke mens kan niet anders dan besluiten dat die apocriefen allemaal minstens een paar en wellicht alle synoptische evangelies kenden.
One could go on with further surveys of other apocryphal gospels like the Gospel of the Egyptians or the Acts of Pilate. No doubt someone somewhere will claim that these are prior to the canonical Gospels as well. But I think we have probed enough representatives of the overheated imaginations of various 2d-century Christians to show that critics like Crossan, Koester, and James M. Robinson are simply on the wrong track. These apocryphal gospels are very important, but they belong in a study of the patristic Church from the 2d to the 4th century. Unfortunately, the public and the press, not to mention publishers and universities, are much more interested in sensational studies about the NT than in “dull” studies of the patristic Church. In recent years we have been witnessing the “selling” of the apocrypha to these audiences under the guise of NT research and the quest for the historical Jesus. This is a misuse of useful material. There is nothing here that can serve as a source in our quest for the historical Jesus. To use these texts on what is from the start a precarious venture would render the venture completely incredible.
Zo is het, soms. En ook voor Thomas is er het scheermes van Ockham:
We arrive, then, at an intriguing picture: the sayings in the Gospel of Thomas that resemble sayings found in the canonical Gospels are not simply parallels to the Q material. Besides many Q sayings, there is a good deal of special M material, a fair representation of special L material, indications of Matthean and Lucan redactional traits, some pericopes from the triple tradition (though not necessarily in the specific Marcan form), some possible redactional traits from Mark, and a few parallels to statements in John’s Gospel. This broad “spread” of Jesus’ sayings over so many different streams of canonical Gospel tradition (and redaction!) forces us to face a fundamental question: Is it likely that the very early source of Jesus’ sayings that the Gospel of Thomas supposedly drew upon contained within itself material belonging to such diverse branches of 1st-century Christian tradition as Q, special M, special L, Matthean and Lucan redaction, the triple tradition, and possibly the Johannine tradition? What were the source, locus, and composition of this incredibly broad yet very early tradition? Who were its bearers? Is it really conceivable that there was some early Christian source that embraced within itself all these different strands of what became the canonical Gospels? Or is it more likely that the Gospel of Thomas has conflated material from the Gospels of Matthew and Luke, with possible use of Mark and John as well? Of the two hypotheses I find the second much more probable, especially given all we have seen of such conflating tendencies in other 2d-century Christian documents. Indeed, it may even be that the Gospel of Thomas is directly dependent not on the four canonical Gospels, but on some conflation of them that had already been composed in Greek.
Tja. Zeer romantisch is het niet, maar hey. 🙂
Volgt een poging om criteria te definiëren om het onderscheid te maken tussen wat van Jezus zelf komt (pakweg de jaren 28-30), wat mondelinge overlevering is van de vroege kerk (pakweg 30-70), en wat redactioneel werk van de evangelisten is (pakweg 70-100) — wel wetend dat we nooit zekerheid kunnen hebben, maar enkel gradaties van waarschijnlijkheid.
Geen grote verrassing voor het eerste criterium: dingen die Jezus in verlegenheid brengen (zoals zijn doopsel door Johannes, verraad door Judas, verloochening door Petrus, kruisiging) duiden op hogere authenticiteit. Het tweede criterium is wat meer controversieel: dissonantie. Idiosyncratische dingen zouden meer authentiek zijn — maar we weten bijvoorbeeld alleen wat “uniek” of “anders” is als we voldoende weten over wat er allemaal gangbaar was, en dat is niet het geval. Wie weet was “voorwaar voorwaar ik zeg u” wel iets dat iedereen toen zei, pakweg. Ten derde: dingen die in verschillende onafhankelijke bronnen te vinden zijn, zijn logischerwijs waarschijnlijker echt. Ten vierde: coherentie — een beetje een cirkelredenering natuurlijk, maar dingen die consistent lijken met andere dingen die al als waarschijnlijk echt gevonden zijn, zijn waarschijnlijker echt. Een vijfde criterium zit op een volledig ander niveau: ervan uitgaand dat Jezus is veroordeeld en geëxecuteerd, moet er ergens een reden geweest zijn voor die veroordeling en executie.
En dan begint Meier aan een punt voor punt evaluatie van de al dan niet weetbare zaken. Te beginnen met de naam van Jezus, geboortedatum en -plaats, al dan niet afstamming van David, de maagdelijke bevalling en het al dan niet onwettig geboren zijn, waar telkens niet enorm veel over te zeggen is maar toch iets, al was het maar omdat er over geschreven is.
Wat niet meteen het geval is voor zijn jeugd en de periode tot het begin van zijn openbaar optreden. En dus zijn er alleen maar veronderstellingen en aannames mogelijk: uiteraard sprak hij een bepaalde taal (bijna zeker géén Latijn, zeer misschien een klein beetje Grieks, waarschijnlijk wel [Bijbels] Hebreeuws, zéker Aramees), leerde hij dingen (meer dan waarschijnlijk lezen en schrijven en Bijbelstudies), deed hij iets met zijn leven (misschien wel houtbewerking en dingen maken in hout) en had hij een zekere socioeconomische status (wellicht zo’n beetje lower middle class-achtig).
Specifiek over onmiddellijke familie: het is niet onwaarschijnlijk dat zijn vader gestorven was tegen dat hij dertig was, en het is niet intrinsiek onmogelijk dat zijn moeder nog in leven zou geweest zijn, met misschien een kind of zes. Die broers en zussen, daar doen theologen uiteraard raar over, maar er zou niets uitzonderlijk zijn aan zo’n gezinssamenstelling, en uiteraard is er géén eeuwige maagdelijkheid van Maria.
Er is een redenering die zegt dat een ongetrouwde Jezus de uitzondering op de regel zou geweest zijn, en dus dat het feit dat er niets gezegd wordt over zijn al dan niet getrouwd zijn, een aanduiding zou zijn dat hij net zoals iedereen van zijn leeftijd, wél getrouwd was. Meier volgt dat niet: hij betwijfelt om te beginnen dat er een regel zou geweest zijn en verwijst naar de Essenen en de Therapeutae, die wel degelijk celibatair waren, alsook bijvoorbeeld Jeremiah en uiteraard Johannes de Doper en later Paulus, Epictetus, Apallonius. En ook dat de leerlingen van Jezus expliciet hun gezin achterlieten, en dat het dus niet ondenkbaar zou zijn dat Jezus daarvóór al zou besloten hebben niet te trouwen — hij besluit dat het alles bij elkaar meest waarschijnlijk is dat Jezus celibatair was.
Volgt, om te besluiten, een zijsprong naar chronologie: Jezus is geboren wellicht in 7 of 6 voor Christus (ahem ja). Na wat spitstechnologische discussie wordt het begin van zijn publiek optreden gepreciseerd als wellicht 28: Johannes de Doper begon rond het einde van 27 te prediken in het de Jordaanvallei, Jezus was even zijn volgeling, werd door hem gedoopt en trok er dan zelf op uit. Gedurende iets meer dan twee jaar trok hij rond, voor grote feesten ging hij naar Jeruzalem. In de nacht van 6 op 7 april 30 werd hij gearresteerd, ondervraagd door Joodse authoriteiten, en op 7 april naar Pilatus doorgeschoven die hem dezelfde dag liet kruisigen. Hij stierf op vrijdag 7 april 30, wellicht 36 jaar oud.
En dus al de interessante dingen die hij deed en zei, gebeurden in twee jaar en een maand of zo. De volgorde waarin wat gebeurde, is niet of nauwelijks te reconstrueren, en dus worden de volgende boeken thematisch ingedeeld en niet chronologisch:
- Mentor, Message, and Miracles
- Companions and Competitors
- Law and Love
- Probing the Authenticity of the Parables
Ik houd van dit soort boeken. Interessant, wetenschappelijk verantwoord en onderhoudend geschreven.