Hey, onverwacht maar wel wijs: boek twee heeft een ander hoofdpersonage dan boek één. Het hoofdpersonage van het eerste boek is nu een (hoge) ambtenaar geworden en doet niets meer op het terrein.
Hoofdpersonage nu, Turyin Mulaghesh, was een van de nevenpersonages uit het eerste boek. Zij was na de gebeurtenissen van boek één gepromoveerd tot generaal en hield dat net lang genoeg vol (een jaar of vier) tot ze op pensioen kon gaan. Ze heeft een duister verleden, probeerde iets uit haar jeugd goed te maken in haar jaren als volwassen soldaat, en wou niets liever dan op pensioen gaan aan een tropisch strand.
Blijkt dat pensioen toch niet zo mee te vallen: ze verdrinkt haar dagen in alcohol en voelt zich behoorlijk nutteloos.
En dan blijkt dat ze eigenlijk géén recht heeft op pensioen: een administratieve fout, ze heeft een paar weken te weinig gewerkt en zal dus terugvallen op haar vorige (veel lagere) loon waarmee ze zelfs haar tropische hut niet meer zou kunnen betalen. Er is wél een oplossing: ze kan een sinecure doen, een pro forma toer van een aantal legerbasissen, en op die manier de ontbrekende tijd ophalen.
Behalve dat de sinecure geen sinecure is. Ze wordt naar Voortyashtan gestuurd, waar lang geleden Voortya, de godin van oorlog, aan de macht was. Die godin is al eeuwen en eeuwen dood, maar er lijkt toch iets vreemd aan de hand te zijn — in de marge van een project om op de plaats van de verdwenen grootstad van vroeger een nieuwe haven te bouwen.
Andermaal een uitstekend boek, met fijne personages, en van harte aangeraden. Eigenlijk zou het verhaal hier kunnen stoppen, net zoals het eigenlijk ook had kunnen stoppen na het eerste boek, maar de wereld is zo uitgebreid dat er enorm veel mee te doen is. Die dode goden die misschien niet allemaal dood zijn, dat blijft fascinerend.
’t Is een fantasy-boek in een wereld met een volledig eigen gezicht, hoera! Het voelt als iets tussen koude oorlog en negentiende eeuw. Eén continent had tot voor een paar honderd jaar een reeks goden (Olvos, Kolkan, Jukov, Ahanas, Voortya, en Taalhavras) die de hele realiteit konden vervormen, een ander continent was een soort wingewest.
En dan gebeurden er gebeurtenissen, en lang verhaal kort: een persoon die de Kaj genoemd wordt, slaagt erin om de goden dood te doen. Wat meteen wil zeggen dat zowat alle mirakels van de goden (lang leven en gezondheid voor de onderdanen, mild klimaat, heelder fantastische steden), ook meteen verdwijnen.
Met over een korte tijd miljoenen doden tot gevolg. En dat het ene continent (met nu géén goden) totaal verarmd raakt, en onderworpen aan het andere continent, dat zich langzaam maar zeker in een industriële revolutie hijst.
Hoofdpersonage is Shara Thivani, een afstammelinge van de Kaj en een gevaarlijke en mysterieuze spion. Met een even gevaarlijke en mysterieuze vikingachtige bodyguard-secretaris, Sigrud. Zij komt toe in Bulikov, de city of stairs uit de titel, ex-heilige stad en hoofdstad van het continent met de goden, om de moord op Efrem Pangyui, een mentor en idool van haar, te onderzoeken.
Ik vond het zes jaar geleden toen ik het las net nadat het uitkwam goed, en ik vind het nu nog altijd goed. Ik keek toen uit naar een vervolg — het gemak is dat de reeks nu helemaal af is, met een tweede en een derde deel.
Vanmorgen stond dit prachtige beeld (van Marcus Yam bij de LA Times) in mijn gazet:
Familieleden die grafkisten naar een begraafplaats brengen in Kaboel, nu maandag. Ik tel één oude man, en minstens twaalf smartphones.
Afghanistan is een land waarvan de bevolkingspiramide er zo uitziet:
Ongeveer 46% van de bevolking is jonger dan 15. En behalve een jonge bevolking, is het ook meer dan ooit een stedelijke bevolking. In 2020 zitten ze op het niveau van subsaharaans Afrika eind de jaren 1980:
‘t Is niet enorm fantastisch, en ‘t is te hopen dat die knik na 1988 (toen Rusland zicht terugtrok) zich nu niet herhaalt, maar toch: kijk waar ze vandaan komen.
Een stedelijke bevolking, dat is toch iets anders dan een land vol nomaden. Infrastructuur is niet iets dat zomaar kan geïmproviseerd worden.
En hoe verschrikkelijk het ook mag zijn, dat de Taliban baas is — ze zijn nu ook officieel baas. Officieel baas zijn van een land, dat kan niet in isolatie. Ze hebben geld nodig, en the buck stops nu bij hen. Ze kunnen het niet meer op de vieze Westerse bezetter steken.
En alvast de Chinezen zien het ook zitten. Als Beijing has indicated it is keen to work with the Taliban to ensure stability and combat terrorism, dan denk ik in eerste instantie dat economisch imperialisme ook imperialisme is, maar tegelijkertijd vind ik dat misschien geen 100% slechte zaak. Als de Chinees zegt dat ze meer ingenieurs nodig hebben, dan kan ik mij zeer goed inbeelden dat de Taliban het plots veel minder een probleem zal moeten vinden dat vrouwen naar hoger onderwijs gaan.
En dan die smartphones in de foto. Zo’n 70% van alle Afghanen hebben een GSM, en een derde zit op sociale media. En ja, ik weet dat “toegang tot sociale media” even goed wil zeggen dat ze toegang hebben tot alle mogelijke fake news, en dat ze allemaal in hun eigen cocons van gelijkgestemden kunnen zitten — maar op zó een grote groep jongeren wil dat ook zeggen dat er onvermijdelijk contact met niet-gelijkgestemden is, en dat wie ook de macht heeft, niét zomaar alles kan zeggen. Want voor elk positief bericht zoals dit (hoe goed de Moedjahedien wel zijn in vergelijking met de vorige VS-gesteunde soldaten):
…kunnen er ook dingen in de andere richting gepost worden, en kan er gereageerd worden, en gedeeld, en getiktokt, en gechat en en georganiserd met mensen van over het hele land en de hele wereld (leve minofmeerdegelijke automatische vertaling!).
De duivel van de moderniteit is uit de doos, en geen Taliban die daar enorm veel aan kan doen.
Ik ben in een zeldzaam positieve bui vandaag, ik weet het.
Welwelwel, genomineer voor de Hugo en de World Fantasy Award in 2016, en de Nebula gewonnen in 2015, Locus, British Fantasy en Mythopoeic Fantasy Award gewonnen in 2016.
Vergissen al die mensen zich? Neen, ze vergissen zich niet. Ook dit is iets heel sprookjesachtig, ‘t is te zeggen een verhaal dat gepokt en gemazeld is in de tropen van het genre, en ook dit speelt zich in een Pools-Litouws-grens-met-Rusland-context af. Geen elementen van Repelsteeltje deze keer maar stukjes Baba Jaga.
Agnieszka woont in een dorp waar om de tien jaar de Draak een meisje neemt om hem te dienen. De Draak waarvan sprake is geen échte draak, maar wel een machtige tovenaar die in een toren woont, en na die tien jaar laat hij de meisjes weer gaan, maar elk meisje verlaat telkens meteen het dorp.
De Draak zorgt ervoor dat het Woud tegengehouden wordt: een gevaarlijke plaats vol monsters, die vóór de Draak kwam al verschillende dorpen opgeslokt heeft.
Het is tijd om een nieuw meisje te selecteren, en iedereen is het er al jaren roerend over eens dat het Kasia zal worden: de beste vriendin van Agnieszka en het mooiste, moedigste, slimste meisje van het dorp.
Wat raadt ge? Jawel: het wordt Agnieszka.
De Draak blijkt niet te zijn wie Agnieszka dacht dat hij was, Agniezska niet wie de Draak dacht dat zij was, en het eerste deel van het boek is een charmante verkenning van hun relatie — die in één beeld samengevat wordt door LiberLibelula op DeviantArt:
Het tweede deel van het boek is helemaal anders van toon, maar –zonder spoilers is er weinig over te zeggen– zeker even goed.
Ik heb de afgelopen tijd wel wat hervertelde sprookjes gelezen. Het ene al beter dan het andere.
Dit is min of meer iets met elementen van Repelsteeltje: Miryem is de de dochter van een Joodse geldschieter. Miryem’s moeder is de dochter van een zeer succesvolle (ook Joodse) geldschieter. Ze wonen in een onooglijk klein dorp, en Miryem’s vader is een redelijke mislukkeling: hij slaagt er maar niet in om het geld dat hij uitgeleend heeft terug te vragen.
Op een bepaald moment steekt dat Miryem zo hard tegen dat ze zelf de touwen in handen neemt, en haar gezin uit de armoede krijgt. Ze krijgt de reputatie dat ze zilver in goud kan veranderen, en dat komt op de één of andere manier ter ore van de koning van de Staryk.
Kleine omweg langs de worldbuilding: de wereld is een middeleeuwsachtig Pools-Litouws Gemenebestachtig land, waar in parallel de Staryk ook aanwezig zijn. De Staryk zijn een soort elf-achtige ijswezens die zelden gezien of gehoord worden, maar wel bijzonder krachtig en gevreesd zijn.
…en het is de koning van de Staryk die hoorde dat Miryem zilver in goud kan veranderen, en haar, Repelsteeltjesgewijs, drie opdrachten na mekaar geeft.
Spinning Silver is het verhaal van Miryem, en van prinses Irina die tegen haar zin uitgehuwelijkt is, en van Wanda, die een leven als enforcer van Miryem as een uitweg uit haar miserie ziet.
Ze hebben elk een eigen monster waar ze mee te maken hebben: de koning van de Staryk, een prins die meer dan alleen een mens is, en een dronken vader die zijn kinderen terroriseert. En geen van de drie zijn ze het typische meisje uit sprookjes.
Een fijn boek, goed geschreven, met degelijk personages, en een spannend verhaal. Meer moet dat niet zijn. Van harte aangeraden.
Wat een prachtige comic. Maar serieus: zo schoon getekend!
Het verhaal is bij de eerste lezing verwarrend — maar bij herlezen valt het allemaal wel mee.
De setting is iets Aziatisch-steampunfantasy-achtig, in een wereld met goden (of godachtige wezens) die verdwenen zijn (of lijken), en mensen, en half-mens-half-dieren (vos, leeuw, octopus, het kan allemaal), en niet te vergeten sprekende katten (met Nekomancers, die necromancie doen maar katten zijn, ahem).
Er is een oorlog geweest een tijd geleden, en Maika Halfwolf zoekt zich een weg in de wereld. Ze is haar familie en vrienden kwijt, alsook een stuk van haar arm. Maar in haar zit er iets dat verdacht lijkt op één van die verdwenen goden.
Het verhaal slingert over en weer tussen heden en verleden, er zijn interludia waar een kat met een stapel teveel staarten korte colleges geeft over stukken van de wereld, en in het tweede boek komen we meer te weten over Maika’s verleden, terwijl ze bij piraten zit.
Het is een belevenis. En boek één en twee wonnen elke de Hugo voor Best Graphic Story (2017 en 2018). Dus dat is ook iets.
Telefoon om 9u32, uit Engeland zegt mijn telefoon me. Een zekere Kenneth van een bedrijf met een zeer Amerikaanse naam, die mij vragen wou stellen in verband met financiële teenoftander. Op de achtegrond het geluid van overduidelijk nóg een stuk of tien Kenneth in verschillende stadia van al dan niet verhitte gesprekken met mogelijke slachtoffers.
Ik krijg veel te regelmatig van die telefoons, minstens een keer per week. Mijn reactie is altijd dezelfde: ik onderbreek de mensen-met-zwaar-Indisch-accent zo snel mogelijk en vraag hem waar hij mijn telefoonnummer vandaan heeft. Dan volgt er meestal een verward gebrabbel van “het zou van iets online kunnen zijn waar ge gezegd hebt dat ge in iets geïnteresseerd waart”.
En dan ben ik onverbiddelijk: ik zeg dat ik daar niet tevreden mee ben, dat we in Europa GDPR hebben, en dat ik het recht heb om precies te weten wie zijn zijn, waar ze mijn gegevens exact gehaald hebben, en waar ik specifiek gezegd heb dat ik graag per telefoon wil gecontacteerd worden.
Normaal gezien gaat de mens aan de andere kant van de lijn dan gewoon verder met zijn script, herhaal ik mijn vraag nog eens, en blijft hij verder gaan, en besluit ik met de eis om mij meteen van welke database ze ook gebruiken weg te halen, en mij nooit meer te bellen. En dan smijt ik de telefoon neer.
Vanmorgen was het zowaar beter: de mens aan de andere kant van de lijn zei na de tweede keer dat ik zei dat ik GDPRgewijs het recht had om te weten wie zij precies zijn dat hij zich zich verontschuldigde dat hij mijn naam zou schrappen uit de lijst.
Allez dan. Great succes. Tot binnen een paar dagen.
Ik was content met het laatste boek in de reeks, maar kijk: er was nog een achterkomertje. Unbound is een verzameling kortverhalen: twee verhalen met backstory van twee slechteriken, een verhaal uit het weeshuis waar Risa zat, een aantal verhalen van nevenpersonages en een aantal nieuwe personages, een paar verhalen van vóór en van tijdens en van na de boekenreeks.
Niet allemaal even goed, lang niet allemaal noodzakelijk, maar wel in zijn geheel een (zeer snel gelezen) leutige coda voor een goede reeks.
Waar gaan we het schrijven: ik ben voor het eerst sinds het begin van de Globale Pandemie iets gaan drinken met maten!
Dat bleek gewoon iets te zijn zoals met mekaar babbelen op WhatsApp, maar dan wel dat ge geen attachments kunt doorsturen en uw beurt moet afwachten om iets te zeggen, en ook dat er voor de drank moet betaald worden.
Verder was het wel zeer wijs om iedereen nog eens te zien in het echt. 🙂
Eeeeennnn we zijn aan het einde gekomen van de reeks!
De focus is een beetje verlegd naar het ruimere beeld: het bedrijf dat Cam heeft gemaakt, heeft ideeën om samengestelde nieuwe mensen, gemaakt uit wat er allemaal niet bruikbaar was voor andere transplantaties, te produceren voor het leger.
Starkey wordt meer en meer een gevaarlijk probleem.
En Cam en Risa en Lev en Grace en Haley gaan elk op hun manier er proberen voor zorgen dat de Verenigde Staten dat hele unwinden serieus in vraag stelt.
Fijne subplots en body horror met orgaanpiraten ook in dit boek, hoera!
(En een degelijk einde aan de reeks. Shusterman sticks the landing!)
Um ja, ‘t is deel drie van de vier: veel is er niet over te zeggen zonder spoilers hé.
Ik vond het wat minder dan de vorige twee boeken, maar het blijft wel degelijk. We komen eindelijk iets meer te weten over de achtergrond van het unwinden, en over de machinaties die de Powers That Be doen om het unwinden in stand te houden.
Starkey, de slechterik uit het vorige boek, is nog verder geradikaliseerd en speelt eigenlijk in de hand van die Powers That Be.
Cam blijft op zoek naar zichzelf en is ook op zoek naar Risa (don’t ask).
Connor en Lev gaan op zoek naar iemand die er in het begin van het unwinden bij was, en geraken in Allerlei Avonturen verzeild (waar we meteen ook nog een paar nieuwe personages oppikken: de zeer sympathieke Grace en haar absoluut onsympathieke broer Argent). Uiteindelijk komen ze ook Risa tegen en zijn Onze Vrienden voor het eerst sinds denk ik het eerste boek weer samen.
Er zijn nog een aantal andere personages die eerstepersoonsperspectiefgewijs aan het woord komen, en jawel, Shusterman blijft dat proper doen.
Aangeraden reeks. Ik ben mijn bezwaren over suspension of disbelief al lang vergeten. 🙂
Connor, Lev en Risa hebben elk op hun manier inividueel en samen ervoor gezorgd dat de wereld niet langer zomaar zonder nadenken omgaat met het unwinden.
Het eerste gevolg van wat ze deden in het eerste boek, is dat de maximumleeftijd voor unwinden is verlaagd van 18 naar 17. MAar dat lost absoluut niet alle mogelijke problemen op, integendeel.
Minder aanbod van kinderen die op legale manier in stukken verdeeld worden en geredistribueerd, zorgt voor een stijging van de kost, en voor meer orgaanpiraten. En achter het hele unwinden zit een wellicht miljardenbusiness, die meteen een resem PR-campagnes inzet om allerlei nieuwe amendementen te laten stemmen: onvrijwillig unwinden van lastige kinderen zonder zelfs de toestemming van hun ouders, automatisch unwinden van gevangenen, dat soort dingen.
En we komen Cam tegen. Cam is een soort moderne Frankenstein, gemaakt van bij elkaar geplakte onderdelen van 99 kinderen. We volgen hem van zijn verward ontwaken, waar hij enkel in metaforen lijkt te kunnen spreken, tot zijn afzonderlijke onderdelen genoeg gecoördineerd zijn dat hij gewoon kan communiceren. Hij is enorm intelligent, ziet er prachtig uit, en loopt met enorm veel vragen rond — niet in het minst of hij wel een mens is.
Er is ook nog Miracolina, een meisje dat in dezelfde situatie zat als Lev: van bij de geboorte bedoeld voor een unwind, en Starkey, een vieze op macht beluste kerel, en Nelson, een jeugpolitieagent die door Connor in de luren was gelegd helemaal in het begin van het eerste boek en dat zo slecht verwerkt heeft dat hij een orgaanpiraat is geworden met een soort wraakcomplex.
Het is zoals bij de Skinjacker-trilogie: er komen alsmaar karakters bij, en Shusterman slaagt erin om ze uniek en consistent en interessant te houden. En ze, elk op hun manier, te laten groeien. (Iets dat in sommige andere boeken — *KUCH* veronica roth *KUCH* — niét zo evident is.)
Ik was vannacht (vanmorgen) nog wakker rond een uur of halfzes, en het was alweer aan het stortregenen. Zoals ik iemand anders hoorde zeggen: deze zomer heeft ook zijn voordelen, we kunnen mooie herfstwandelingen doen.
Al met al valt het eigenlijk nog wel mee met de planten in den hof: geen massale sterfte of zo, en geen enorm manifest ongezonde planten ook. De rozelaar zal in de lente serieus wat zorg nodig hebben: het plan is om hem, na bijna twintig jaar, alsnog op een rooster te laten klimmen. Idem voor de witte regen: die is nu in zijn tweede jaar, ik zal wat meer werk moeten doen van geleiding en deze zomer ook nog wat snoeien.
En waar ik maar half naar uitkijk: dat de lavendel binnen een paar weken helemaal uitgebloeid is. Dan moet hij namelijk gesnoeid worden — en ik hoop van ganser harte dat hij dan volgend jaar wat meer model zal hebben. Dit jaar, enerzijds door de kat die er zich altijd in het midden van legde maar anderzijds ook met de regen, denk ik, die hem alle vijf voet plat regende, is hij gewoon helemaal in de breedte gegroeid, met een gat in het midden waar net één kat in past:
De enorme vochtigheid is wél fantastisch voor al wat mos en aanverwant is, en ik heb daar nul probleem mee. Tussen de stenen van het plankier groeit een amalgaan van kleine kleine plantjes en mossen, en ik vind dat machtig schoon:
En het plan om de tufsteen te laten begroeien met mos is ook helemaal goed bezig:
Het blijft ook wijs om overal in de tuin allerlei verschillende mosachtigen te zien groeien, van gazonmosvarenachtige dingen over matten parapluutjesmos van wel vijf centimeter dik tot kleine rupsjes heldergroen mos:
We hebben een hele kant vol kruiden staan, en ik heb het altijd enorm moeilijk om die kruiden ook echt te gebruiken. De overgrote hoop blijft dan ook gewoon staan en doet zijn ding, met vaak prachtige bloemen (marjolein, appelmunt, oregano). Ik was even bang dat de salie het niet zou halen wegens na de vorige natte lente schijnbaar volledig dood, maar één kant is er helemaal doorgekomen en heeft dit jaar minder dan ooit last van dwergcicaden — ‘t moet zijn dat die Eupteryx het ook niet zo voor de vochtigheid heeft.
Ik houd er nu ook even mee op om nieuwe dingen in den hof te planten. Volgend jaar kijk ik of er zich een beetje een evenwicht vormt, en of wat er nu staat min of meer overleeft. En laat ik het aan het toeval over wat er bij komt.
Dat is nu al het geval: links en rechts staat er bijvoorbeeld gele helmbloem. Ik had die ooit — jááááren geleden — eens gezaaid, maar na de heraanleg van de tuin hebben we er meer dan een jaar geen meer gehad. Tot er dit jaar, wellicht via duiven verspreid, op drie verschillende plaatsen van den hof weer waren. De meest opvallende is deze, tussen muur en plankier (en let ook op de kleine blaadjes links en rechts van stinkende gouwe, ook een papaverachtige gele bloem):
…maar er staat er ook onder de rozelaar, en tussen de Bergenia:
Ik weet uit voorbije ervaring dat die gele helmbloem (en stinkende gouwe) vuiligheid is die zichzelf blijft verder uitzaaien, maar dat is muurleeuwenbek ook, en ‘t is gewoon een zaak van om de zoveel tijd eens een paar handenvol uit te trekken en weg te smijten:
En dan zijn er ook nog totaal onverwachte gasten. Er groeide iets groots waar ik campanula verwachtte, en mijn telefoon zegt mij dat het westerse karmozijnbes zou zijn — ik ben benieuwd:
Er zaaien zich ook voortdurend bomen en boompjes uit. ik heb ondertussen al twee wilgen uitgetrokken en in de GFT-bak gestoken, maar twee andere heb ik voor de leute in een pot gezet. En ja, ik weet dat het absoluut not done is om bomen in de zomer te verplanten, en ze zien er nu al heel triestig uit, maar ‘t is niet alsof ik er hard mee in zit als ze het niet overleven. Verder heb ik ook nog een ondertussen twee jaar oude esdoorn in een pot staan (hij heeft anderhalf jaar in een minuskuul klein potje gestaan en bleef ondanks alles overleven, ik heb heb hem nu in een grotere pot gezet), en een heel klein zilverberkje. Ik heb een vaag idee van die bomen te proberen in leven houden in een groot genoege pot, en ik weet dat bomen door de band veel aankunnen (zie ook: bonsai), dus hey, wie weet?
Ik ben ondertussen ook van mijn hart een steen aan het maken om één dezer de tomatenplanten gewoon allemaal te rooien. Serieus: de tomatenplaag is volledig uit de hand gelopen. En er zitten meer slakken op de planten dan tomaten. Bah.
In de Verenigde Staten is een burgeroorlog gevochten Pro Life en Pro Choice — de ene kant was radikaal tegen abortus, de andere kant radikaal voor het recht van een vrouw om te doen met haar lichaam wat ze er mee wil doen.
De oorlog is uiteindelijk beslecht met een compromis:
To end the war, a set of constitutional amendments known as “The Bill of Life” was passed. It satisfied both the Pro-life and the Pro-choice armies. The Bill of Life states that human life may not be touched from the moment of conception until a child reaches the age of thirteen. However, between the ages of thirteen and eighteen, a parent may choose to retroactively “abort” a child . . . . . . on the condition that the child’s life doesn’t “technically” end. The process by which a child is both terminated and yet kept alive is called “unwinding.” Unwinding is now a common, and accepted practice in society.
Ahem ja. Ik had goesting om dan en daar te stoppen met lezen, want de premisse is zó belachelijk bij het haar getrokken dat ik het het bijzonder moeilijk had om er ook maar half in te geloven.
Maar goed, ‘t is Neal Shusterman, en daar heb ik andere dingen van gelezen die ik niet slecht vond, dus ben ik er maar aan begonnen. En ik heb het mij niet beklaagd: binnen het toegegeven weinig plausibele gegeven, heeft Shusterman een relatief geloofwaardige wereld met geloofwaardige personages opgebouwd.
(Ik zeg dat de wereld relatief geloofwaardig is, want we komen er bijzonder weinig over te weten. En zelfs mét suspension of disbelief voor de centrale premisse, is het nog een enorm ongeloofwaardige en rammelende wereld.)
Drie hoofdpersonages in Unwind. Connor is een typische lastige tiener, en zijn ouders hebben op zijn zestiende besloten dat hij de moeite niet meer waard is. Hij zal naar een faciliteit gebracht worden waar de “unwind” uit de titel zal gebeuren: kinderen worden in stukken gehakt, maar elk individueel stuk, van handen en armen over organen tot en met stukken hersenen, is herbruikbaar.
In deze wereld is er geen reden meer om een hartoverbrugging te doen: gewoon het oude hart vervangen door een geoogst tienerhart. Idem voor oogproblemen, of bijvoorbeeld een kapotte arm of been.
De hersenen zijn iets speciaals: die worden niet in hun geheel getransplanteerd, maar in stukken. Bijvoorbeeld om zonder moeite een taal te leren of een virtuoos pianist te worden.
Tweede hoofdpersonage is Risa. Risa is het gevolg van een andere evolutie: ongewenste kinderen kunnen niet geaborteerd worden, maar worden gewoon meteen na de geboorte ergens op de stoep voor een huis gedropt. Mensen die zo’n kind vinden, zijn verplicht het op te voeden (tot minstens hun 13, dan kunnen ze er gewoon van af als ze willen). En daarnaast zijn er stapels weeshuizen van de staat: Risa is daar in opgegroeid. Ze is een uitstekende pianiste, maar blijkbaar net niet goed genoeg bevonden.
Derde hoofdpersonage toon nóg een ander scenario: sommige kinderen worden door hun (religieuze) ouders al vanaf hun geboorte opzijgezet voor een unwind. Die kinderen gaan dan ook volledig enthousiast en vrijwillige hun niet-echt-maar-toch-dood tegemoet.
⁂
Samenloop van omstandigheden: Connor en Risa en Lev eindigen samen en op de vlucht voor de jeugdpolitie, een nieuw orgaan dat voortvluchtige jongeren opspoort. En ook voor orgaanpiraten. En dan zijn er ook nog Clappers, die doen wat hun naam zegt dat ze doen: in hun handen klappen — behalve dat het een soort geradikaliseerde kinderen zijn die iets in hun bloed hebben gekregen waardoor in hun handen klappen (of om het even welke andere schok, eigenlijk) ervoor zorgt dat ze letterlijk ontploffen.
Enfin ja, adventures & shenanigans ensue.
Ik heb vrede genomen met de slecht worldbuilding door het gewoon te bekijken als een soort Logan’s Run. Even weinig plausibel, even rijp voor een tv-serie-adaptatie (onderstaand filmpje zit vol spoilers voor de Logan’s Run, de film — niet afspelen als ge nog van plan zijt die bijna-vijftig jaar oude film te bekijken).
Een novelle, dit. Lev, één van de drie hoofdpersonages uit boek één, geraakte gescheiden van Connor en Risa en kwam veranderd terug.
Dit kortverhaal vertelt wat er gebeurd is om Lev helemaal te doen veranderen: hij komt op de vlucht in een indianenreservaat terecht. In de wereld van Unwind is er na de Tweede Burgeroorlog blijkbaar iets geritseld met de verschillende First Nations, want ze zijn nog meer dan in onze tijd onafhankelijk van de Verenigde Staten.
Er zijn Hi-Rez naties (die geld van ondertussen bij wet verboden casino’s en wie weet grondstoffen of zo goed hebben geinvesteerd en [soms enorm veel] geld hebben) en er zijn andere die niet zo rijk zijn. Maar voor zover ik begrijp, zijn ze allemaal tegen het concept van Unwinden.
Lev komt in een Hi-Rez terecht en gaat uiteindelijk op Vision Quest, en dan komen er plots twee orgaanpiraten. Lev zelf overleeft de confrontatie, maar de manier waarop hakt er bij hem zwaar in. En dan wordt hij uit de stam verbannen, en draait hij heel zijn leven om.
(En dan sluit het verhaal aan bij wat we al lazen in het vorige boek, waar Lev plots weer opduikt.)