Neil Gaiman
W. W. Norton & Company, 2017, 304 blz.
In het vierde leerjeer ontdekte ik tegelijk Edgar Allan Poe (nachtmerries, jaren lang, ik moet het u niet vertellen), de Vliegende Hollander en een dik boek met vlaamse volksvertellingen. In het vijfde en zesde leerjaar las ik alles wat er van Gustav Schwab en Onno Damsté te vinden was, en kon geen mens mij verslaan in nutteloze kennis van Griekse en Romeinse mythen en sagen. In het zesde leerjaar won ik de verkleedwedstrijd voor karnaval op school (ik was een zigeunerin, don’t ask), en mocht ik als prijs een boek kiezen. Ik koos, in dezelfde reeks als Schwab’s vertaalde magnum opus, een boek over Egyptische mythen en sagen.
Het heeft geduurd tot het eerste middelbaar dat ik de Germaanse kant van de zaken ontdekte, in een dik boek op zakformaat met zeer dun papier. De naam ben ik vergeten, maar het was iets in de zin van “encyclopedie van de wereldmythologie” — tienduizenden lemma’s, een korte omschrijving per god of figuur.
Ik zat in de studie op school en elk excuus om niet te studeren was goed, dus maakte ik — Hesiodus achterna — stambomen van mythologische systemen. Griekenland en Rome, dat lukte redelijk. Egypte was gemakkelijk. Maar dan kwam ik bij Odin en de zijnen terecht. Ik had geen overzicht gelezen zoals voor Griekenland/Rome of Egypte, en ik was verloren.
Ik dus op zoek naar meer, en gevonden in de bibliotheek. Geen idee meer wat het boek was en van wie, maar wat er wél bleef hangen, was dat het zó een totaal anders aanvoelende wereld was. De goden zijn niet zo onbereikbaar vreemd als Egyptische goden, niet zo verheven onbereikbaar als de Grieken in de boeken van Damsté en Schwab (ik had geen andere versies gelezen toen), maar veel menselijker. Thor is niet de slimste ter wereld (understatement). Loki is grappig maar ook zoals de schorpioen die niet anders kan dan slecht zijn. Odin lijkt verschillende personen te zijn in zijn verschillende vermommingen.
En dan zijn er de rare dingen: Heimdall met negen moeders, Loki die een merrie wordt en zqanger raakt, Loki’s kinderen de wereldslang Jormungandr, de Fenriswolf en Hel, met één gezonde en één rottende kant.
En van het hele begin af hangt voortdurend het einde boven het hoofd van alles. Ragnarok komt, in de toekomst. Odin zal opgegeten worden door Fenrir, Thor verslaat Jormungandr maar valt zelf dood, Freyr en Surtr doen elkaar dood, de zon dooft uit, de aarde wordt verzwolgen door de zee, de sterren verdwijnen alles staat in brand.
Maar niet alles en iedereen is dood. Er zijn twee mensen overgebleven, en er zijn nog een paar goden, en de hele wereld begint opnieuw.
Ik weet niet meer welk boek ik in 1982 vond in de bibliotheek. Ik heb sindsdien wel meer gelezen. Ergens in de bibliotheek staat een versie van Snorri Sturluson’s verzameld werk, en Noorse mythologie komt hier en daar terug in allerlei. Niet in het minst in Neil Gaiman’s Sandman en vooral American Gods, waar Odin en Loki (en Baldr, shh) hoofdrollen spelen.
De originele teksten zijn ondertussen allemaal online te vinden, maar wie een inleiding Noorse mythologie wil, moet niet verder kijken dan Neil Gaiman’s Norse Mythology.
Het begint zo:
Before the beginning there was nothing—no earth, no heavens, no stars, no sky: only the mist world, formless and shapeless, and the fire world, always burning.
To the north was Niflheim, the dark world. Here eleven poisonous rivers cut through the mist, each springing from the same well at the center of it all, the roaring maelstrom called Hvergelmir. Niflheim was colder than cold, and the murky mist that cloaked everything hung heavily. The skies were hidden by mist and the ground was clouded by the chilly fog.
To the south was Muspell. Muspell was fire. Everything there glowed and burned. Muspell was light where Niflheim was gray, molten lava where the mist world was frozen. The land was aflame with the roaring heat of a blacksmith’s fire; there was no solid earth, no sky. Nothing but sparks and spurting heat, molten rocks and burning embers.
In Muspell, at the edge of the flame, where the mist burns into light, where the land ends, stood Surtr, who existed before the gods. He stands there now. He holds a flaming sword, and the bubbling lava and the freezing mist are as one to him.
It is said that at Ragnarok, which is the end of the world, and only then, Surtr will leave his station. He will go forth from Muspell with his flaming sword and burn the world with fire, and one by one the gods will fall before him.
Hoe ongelooflijk goed is dat niet, jong. Allen daarheen!
[van op Boeggn ]