Um ja, ’t is deel drie van de vier: veel is er niet over te zeggen zonder spoilers hé.
Ik vond het wat minder dan de vorige twee boeken, maar het blijft wel degelijk. We komen eindelijk iets meer te weten over de achtergrond van het unwinden, en over de machinaties die de Powers That Be doen om het unwinden in stand te houden.
Starkey, de slechterik uit het vorige boek, is nog verder geradikaliseerd en speelt eigenlijk in de hand van die Powers That Be.
Cam blijft op zoek naar zichzelf en is ook op zoek naar Risa (don’t ask).
Connor en Lev gaan op zoek naar iemand die er in het begin van het unwinden bij was, en geraken in Allerlei Avonturen verzeild (waar we meteen ook nog een paar nieuwe personages oppikken: de zeer sympathieke Grace en haar absoluut onsympathieke broer Argent). Uiteindelijk komen ze ook Risa tegen en zijn Onze Vrienden voor het eerst sinds denk ik het eerste boek weer samen.
Er zijn nog een aantal andere personages die eerstepersoonsperspectiefgewijs aan het woord komen, en jawel, Shusterman blijft dat proper doen.
Aangeraden reeks. Ik ben mijn bezwaren over suspension of disbelief al lang vergeten. 🙂
Connor, Lev en Risa hebben elk op hun manier inividueel en samen ervoor gezorgd dat de wereld niet langer zomaar zonder nadenken omgaat met het unwinden.
Het eerste gevolg van wat ze deden in het eerste boek, is dat de maximumleeftijd voor unwinden is verlaagd van 18 naar 17. MAar dat lost absoluut niet alle mogelijke problemen op, integendeel.
Minder aanbod van kinderen die op legale manier in stukken verdeeld worden en geredistribueerd, zorgt voor een stijging van de kost, en voor meer orgaanpiraten. En achter het hele unwinden zit een wellicht miljardenbusiness, die meteen een resem PR-campagnes inzet om allerlei nieuwe amendementen te laten stemmen: onvrijwillig unwinden van lastige kinderen zonder zelfs de toestemming van hun ouders, automatisch unwinden van gevangenen, dat soort dingen.
En we komen Cam tegen. Cam is een soort moderne Frankenstein, gemaakt van bij elkaar geplakte onderdelen van 99 kinderen. We volgen hem van zijn verward ontwaken, waar hij enkel in metaforen lijkt te kunnen spreken, tot zijn afzonderlijke onderdelen genoeg gecoördineerd zijn dat hij gewoon kan communiceren. Hij is enorm intelligent, ziet er prachtig uit, en loopt met enorm veel vragen rond — niet in het minst of hij wel een mens is.
Er is ook nog Miracolina, een meisje dat in dezelfde situatie zat als Lev: van bij de geboorte bedoeld voor een unwind, en Starkey, een vieze op macht beluste kerel, en Nelson, een jeugpolitieagent die door Connor in de luren was gelegd helemaal in het begin van het eerste boek en dat zo slecht verwerkt heeft dat hij een orgaanpiraat is geworden met een soort wraakcomplex.
Het is zoals bij de Skinjacker-trilogie: er komen alsmaar karakters bij, en Shusterman slaagt erin om ze uniek en consistent en interessant te houden. En ze, elk op hun manier, te laten groeien. (Iets dat in sommige andere boeken — *KUCH* veronica roth *KUCH* — niét zo evident is.)
Ik was vannacht (vanmorgen) nog wakker rond een uur of halfzes, en het was alweer aan het stortregenen. Zoals ik iemand anders hoorde zeggen: deze zomer heeft ook zijn voordelen, we kunnen mooie herfstwandelingen doen.
Al met al valt het eigenlijk nog wel mee met de planten in den hof: geen massale sterfte of zo, en geen enorm manifest ongezonde planten ook. De rozelaar zal in de lente serieus wat zorg nodig hebben: het plan is om hem, na bijna twintig jaar, alsnog op een rooster te laten klimmen. Idem voor de witte regen: die is nu in zijn tweede jaar, ik zal wat meer werk moeten doen van geleiding en deze zomer ook nog wat snoeien.
En waar ik maar half naar uitkijk: dat de lavendel binnen een paar weken helemaal uitgebloeid is. Dan moet hij namelijk gesnoeid worden — en ik hoop van ganser harte dat hij dan volgend jaar wat meer model zal hebben. Dit jaar, enerzijds door de kat die er zich altijd in het midden van legde maar anderzijds ook met de regen, denk ik, die hem alle vijf voet plat regende, is hij gewoon helemaal in de breedte gegroeid, met een gat in het midden waar net één kat in past:
De enorme vochtigheid is wél fantastisch voor al wat mos en aanverwant is, en ik heb daar nul probleem mee. Tussen de stenen van het plankier groeit een amalgaan van kleine kleine plantjes en mossen, en ik vind dat machtig schoon:
En het plan om de tufsteen te laten begroeien met mos is ook helemaal goed bezig:
Het blijft ook wijs om overal in de tuin allerlei verschillende mosachtigen te zien groeien, van gazonmosvarenachtige dingen over matten parapluutjesmos van wel vijf centimeter dik tot kleine rupsjes heldergroen mos:
We hebben een hele kant vol kruiden staan, en ik heb het altijd enorm moeilijk om die kruiden ook echt te gebruiken. De overgrote hoop blijft dan ook gewoon staan en doet zijn ding, met vaak prachtige bloemen (marjolein, appelmunt, oregano). Ik was even bang dat de salie het niet zou halen wegens na de vorige natte lente schijnbaar volledig dood, maar één kant is er helemaal doorgekomen en heeft dit jaar minder dan ooit last van dwergcicaden — ’t moet zijn dat die Eupteryx het ook niet zo voor de vochtigheid heeft.
Ik houd er nu ook even mee op om nieuwe dingen in den hof te planten. Volgend jaar kijk ik of er zich een beetje een evenwicht vormt, en of wat er nu staat min of meer overleeft. En laat ik het aan het toeval over wat er bij komt.
Dat is nu al het geval: links en rechts staat er bijvoorbeeld gele helmbloem. Ik had die ooit — jááááren geleden — eens gezaaid, maar na de heraanleg van de tuin hebben we er meer dan een jaar geen meer gehad. Tot er dit jaar, wellicht via duiven verspreid, op drie verschillende plaatsen van den hof weer waren. De meest opvallende is deze, tussen muur en plankier (en let ook op de kleine blaadjes links en rechts van stinkende gouwe, ook een papaverachtige gele bloem):
…maar er staat er ook onder de rozelaar, en tussen de Bergenia:
Ik weet uit voorbije ervaring dat die gele helmbloem (en stinkende gouwe) vuiligheid is die zichzelf blijft verder uitzaaien, maar dat is muurleeuwenbek ook, en ’t is gewoon een zaak van om de zoveel tijd eens een paar handenvol uit te trekken en weg te smijten:
En dan zijn er ook nog totaal onverwachte gasten. Er groeide iets groots waar ik campanula verwachtte, en mijn telefoon zegt mij dat het westerse karmozijnbes zou zijn — ik ben benieuwd:
Er zaaien zich ook voortdurend bomen en boompjes uit. ik heb ondertussen al twee wilgen uitgetrokken en in de GFT-bak gestoken, maar twee andere heb ik voor de leute in een pot gezet. En ja, ik weet dat het absoluut not done is om bomen in de zomer te verplanten, en ze zien er nu al heel triestig uit, maar ’t is niet alsof ik er hard mee in zit als ze het niet overleven. Verder heb ik ook nog een ondertussen twee jaar oude esdoorn in een pot staan (hij heeft anderhalf jaar in een minuskuul klein potje gestaan en bleef ondanks alles overleven, ik heb heb hem nu in een grotere pot gezet), en een heel klein zilverberkje. Ik heb een vaag idee van die bomen te proberen in leven houden in een groot genoege pot, en ik weet dat bomen door de band veel aankunnen (zie ook: bonsai), dus hey, wie weet?
Ik ben ondertussen ook van mijn hart een steen aan het maken om één dezer de tomatenplanten gewoon allemaal te rooien. Serieus: de tomatenplaag is volledig uit de hand gelopen. En er zitten meer slakken op de planten dan tomaten. Bah.
In de Verenigde Staten is een burgeroorlog gevochten Pro Life en Pro Choice — de ene kant was radikaal tegen abortus, de andere kant radikaal voor het recht van een vrouw om te doen met haar lichaam wat ze er mee wil doen.
De oorlog is uiteindelijk beslecht met een compromis:
To end the war, a set of constitutional amendments known as “The Bill of Life” was passed. It satisfied both the Pro-life and the Pro-choice armies. The Bill of Life states that human life may not be touched from the moment of conception until a child reaches the age of thirteen. However, between the ages of thirteen and eighteen, a parent may choose to retroactively “abort” a child . . . . . . on the condition that the child’s life doesn’t “technically” end. The process by which a child is both terminated and yet kept alive is called “unwinding.” Unwinding is now a common, and accepted practice in society.
Ahem ja. Ik had goesting om dan en daar te stoppen met lezen, want de premisse is zó belachelijk bij het haar getrokken dat ik het het bijzonder moeilijk had om er ook maar half in te geloven.
Maar goed, ’t is Neal Shusterman, en daar heb ik andere dingen van gelezen die ik niet slecht vond, dus ben ik er maar aan begonnen. En ik heb het mij niet beklaagd: binnen het toegegeven weinig plausibele gegeven, heeft Shusterman een relatief geloofwaardige wereld met geloofwaardige personages opgebouwd.
(Ik zeg dat de wereld relatief geloofwaardig is, want we komen er bijzonder weinig over te weten. En zelfs mét suspension of disbelief voor de centrale premisse, is het nog een enorm ongeloofwaardige en rammelende wereld.)
Drie hoofdpersonages in Unwind. Connor is een typische lastige tiener, en zijn ouders hebben op zijn zestiende besloten dat hij de moeite niet meer waard is. Hij zal naar een faciliteit gebracht worden waar de “unwind” uit de titel zal gebeuren: kinderen worden in stukken gehakt, maar elk individueel stuk, van handen en armen over organen tot en met stukken hersenen, is herbruikbaar.
In deze wereld is er geen reden meer om een hartoverbrugging te doen: gewoon het oude hart vervangen door een geoogst tienerhart. Idem voor oogproblemen, of bijvoorbeeld een kapotte arm of been.
De hersenen zijn iets speciaals: die worden niet in hun geheel getransplanteerd, maar in stukken. Bijvoorbeeld om zonder moeite een taal te leren of een virtuoos pianist te worden.
Tweede hoofdpersonage is Risa. Risa is het gevolg van een andere evolutie: ongewenste kinderen kunnen niet geaborteerd worden, maar worden gewoon meteen na de geboorte ergens op de stoep voor een huis gedropt. Mensen die zo’n kind vinden, zijn verplicht het op te voeden (tot minstens hun 13, dan kunnen ze er gewoon van af als ze willen). En daarnaast zijn er stapels weeshuizen van de staat: Risa is daar in opgegroeid. Ze is een uitstekende pianiste, maar blijkbaar net niet goed genoeg bevonden.
Derde hoofdpersonage toon nóg een ander scenario: sommige kinderen worden door hun (religieuze) ouders al vanaf hun geboorte opzijgezet voor een unwind. Die kinderen gaan dan ook volledig enthousiast en vrijwillige hun niet-echt-maar-toch-dood tegemoet.
⁂
Samenloop van omstandigheden: Connor en Risa en Lev eindigen samen en op de vlucht voor de jeugdpolitie, een nieuw orgaan dat voortvluchtige jongeren opspoort. En ook voor orgaanpiraten. En dan zijn er ook nog Clappers, die doen wat hun naam zegt dat ze doen: in hun handen klappen — behalve dat het een soort geradikaliseerde kinderen zijn die iets in hun bloed hebben gekregen waardoor in hun handen klappen (of om het even welke andere schok, eigenlijk) ervoor zorgt dat ze letterlijk ontploffen.
Enfin ja, adventures & shenanigans ensue.
Ik heb vrede genomen met de slecht worldbuilding door het gewoon te bekijken als een soort Logan’s Run. Even weinig plausibel, even rijp voor een tv-serie-adaptatie (onderstaand filmpje zit vol spoilers voor de Logan’s Run, de film — niet afspelen als ge nog van plan zijt die bijna-vijftig jaar oude film te bekijken).
Een novelle, dit. Lev, één van de drie hoofdpersonages uit boek één, geraakte gescheiden van Connor en Risa en kwam veranderd terug.
Dit kortverhaal vertelt wat er gebeurd is om Lev helemaal te doen veranderen: hij komt op de vlucht in een indianenreservaat terecht. In de wereld van Unwind is er na de Tweede Burgeroorlog blijkbaar iets geritseld met de verschillende First Nations, want ze zijn nog meer dan in onze tijd onafhankelijk van de Verenigde Staten.
Er zijn Hi-Rez naties (die geld van ondertussen bij wet verboden casino’s en wie weet grondstoffen of zo goed hebben geinvesteerd en [soms enorm veel] geld hebben) en er zijn andere die niet zo rijk zijn. Maar voor zover ik begrijp, zijn ze allemaal tegen het concept van Unwinden.
Lev komt in een Hi-Rez terecht en gaat uiteindelijk op Vision Quest, en dan komen er plots twee orgaanpiraten. Lev zelf overleeft de confrontatie, maar de manier waarop hakt er bij hem zwaar in. En dan wordt hij uit de stam verbannen, en draait hij heel zijn leven om.
(En dan sluit het verhaal aan bij wat we al lazen in het vorige boek, waar Lev plots weer opduikt.)
Tomatenstatusupdate: de tomatenplanten in mijn hof hebben allemaal in meerdere of mindere mate last van de tomatenplaag, Phytophthora.
Tomaten droog houden was een onmogelijkheid, met al de regen die er was, en aangetaste bladeren voorzichtig afknippen lukt, maar op den duur zit de smeerlap ook op stengels en tomaten zelf, en dan is het om zeep.
Ik heb maanden geleden één van de negen grote planten in mijn hof al mogen aborteren wegens aan de basis kapot en alle bladeren op een week dood; de acht die overblijven heb ik met dagelijkse onderhoudsbeurten zo goed en zo kwaad mogelijk in leven gehouden.
En ja, soms had ik eens een degelijke tomaat:
…maar dit is niet de grootte die die tomaat normaal gezien zou moeten hebben. Normaal gezien zou ze minstens twee keer zo groot moeten zijn.
En dat was dan nog één van de grootste die ik heb gehad, de meeste waren veel en veel kleiner:
En dat zijn de tomaten die het overleefd hebben. Want o ja, tomaten die er perfect uitzien, blijken bij nader onderzoek vaak een volledig getomatenplaagde kant te hebben:
Of ze zijn al dan niet rijp maar ook al helemaal aan het openbarsten van te veel water:
Of, nóg veel beter: tomaten die noch vol plaag zitten noch opengebarsten zijn, blijken godverdomme opgevreten te zijn door slakken:
Met het weer dat we gehad hebben, is het allemaal de moeite niet echt waard. Al zijn ze wel lekker natuurlijk. Maar zo veel hartzeer: bah.
Een tijd geleden — gelijk maanden geleden — kwam ik er plots op dat de schoonste verpakking ter wereld de grote glazen fles Aqua Velva was. Die vorm! Die kleur! Dat groot blauw draaistopsel!
Logischerwijs ging ik op zoek of dat nog altijd verkocht wordt, de Aqua Velva zoals mijn vader die had in de jaren 1970. En jawel, dat wordt nog verkocht. Het originele recept is de Aqua Velva Classic Ice Blue, en soms zijn er van die dingen die ge uiteraard koopt om ze gewoon gekocht te hebben.
Ik deed de fles open om Sandra te laten ruiken, en ze zat zo vol (en was van zo slap plastiek gemaakt, grr) dat ik er een geut van gemorst heb.
En nu ruiken mijn handen dus naar mannen uit de jaren 1970.
Wat een fijne reeks. Het zijn allemaal op zichzelf staande verhaaltjes, die in het begin alleen maar de figuur van de Ice Cream Man gemeenschappelijk hebben, maar die op den duur meer en meer gemeenschappelijke elementen beginnen hebben.
Met fijne introotjes als dit, bijvoorbeeld
Here are just a few inconvenient truths: You are alone, abandoned by your creator. Santa Claus isn’t real–and neither is true love. Also: a kitten, deep-fried, is more delicious than an expensive steak dinner. No fun, right?
Het is niet allemaal even goed — dat kan moeilijk, als elk verhaal min of meer op zich moet staan — maar in totaal is het uitstekend.
En hier en daar zitten er ook grappige dingen in, want er wordt voortdurend met vanalles geëxperimenteerd: zo is één verhaal een palindroom, dat op de gewone manier kan gelezen worden, maar ook van achter naar voor (en dan dus van onder naar boven en rechts naar links).
Een uitstekend boek, ik ga er niet over strijden. Maar ik ben er geen fan van.
Ik begrijp waarom het goed is, en waarom veel mensen het fantastisch goed vinden, maar dit was één van die boeken waarbij ik de indruk had dat ik er gelijk te oud voor was. Allemaal slimme kinderen die samen gaan studeren en allemaal intelligente en boeiende-in-hun-wereld dingen doen, en leren over onder meer wereldgodsdiensten en bladiebla.
Het eerste deel heet “before”, begint met het hoofstuk “one hundred thirty-six days before” en eindigt met “the last day”. Het tweede deel heet “after”, begint met “the day after” en eindigt met “one hundred thirty-six days after”. Ach, ach, ach. Ik heb het niet voor dat soort gedoe, maar bon.
Miles Halter valt er in zijn thuisstad in Florida zo’n beetje tussen, maar vindt zijn plaats op een boarding school in Alabama. Hij maakt er vrienden — wijn roommate the Colonel, en de Alaska uit de titel, een knap maar weird meisje waar Miles uiteraard meteen op verliefd wordt, maar zij maakt meteen duidelijk dat het niets zal worden.
En dan tellen we af naar een datum, en dan gebeurt er iets, en dan tellen we op naar het einde van het verhaal.
Ik zeg het, ik zou het vele vele jaren geleden uitstekend gevonden hebben. Ik ben er nu wat te cynisch voor, vrees ik.
Gho ja. Geen slecht boek. Een vervolg dat minder nutteloos is dan het vorige vervolg, maar ik had zonder gekund.
Het is waar dat Every Day wat openeinderig eindigt, en dat er één persoon in voorkomt die hetzelfde kan als A, met hints dat er nog anderen zijn ook. Dat is intrigerend, en mensen die daar graag wat meer closure rond zouden gekregen hebben, krijgen dat in dit boek.
Het is misschien wel spijtig dat (voor mij toch) de twee minst interessante personages in dit boek de twee hoofdpersonages zijn, A en Rhiannon. Begot de antagonist is interessanter en we zien glimpsen van andere A-achtigen, en dáár zou ik graag meer over weten.
Euhhhh wel dát was raar. En zo nutteloos als ik de prequel vond, dit was wellicht nóg nuttelozer.
Op zichzelf staand is dit geen verkeerd boek, daar niet van: het is het verhaal van Rhiannon, die heeft aanvaard dat wat ze heeft in het leven, niet meer of minder is dan wat ze verdient. Ze heeft een lief en de regels zijn duidelijk: niet te ankerachtig zijn, niet niet te veel verwachten, hem niet kwaad maken. Het is niet dat hij haar mishandelt, maar het is wat het is: zij is bijkomstig en mag blij zijn met wat ze kan krijgen.
En dan verandert Justin op een dag helemaal, en gaan ze samen naar de zee, en spreken ze écht met elkaar, en is het alsof er een echte connectie is — maar de dag daarna is hij weer zoals hij altijd al was.
En dan komt ze een meisje tegen dat de school komt bezoeken, en ze komen verdacht goed overeen. En dan gaat ze naar een feestje waar ze een jongen tegenkomt waar ze ook verdacht goed mee overeen komt.
Inderdaad: dit is gewoon precies hetzelfde verhaal als Every Day, maar dan verteld vanuit het perspectief van Rhiannon in plaats van uit dat van A.
Wat wil zeggen dat elke individuele lijn dialoog tussen A en Rhiannon (en het zijn er veel) identiek letterlijk hetzelfde is als in Every Day:
“Hey,” I say, keeping it casual. “Hey,” she murmurs back. She’s looking at the floor, at her inked-in Converse. She’s drawn cities there, skylines around the soles. Something’s happened between her and Justin, and I don’t know what it is. It’s probably not something that Justin even recognized at the time. “Are you okay?” I ask. I see the surprise on her face, even as she tries to cover it. This is not something that Justin normally asks. And the strange thing is: I want to know the answer. The fact that he wouldn’t care makes me want it more. “Sure,” she says, not sounding sure at all. Shifting her gaze away from the floor, her eyes matching mine, she asks, “Are you mad at me?” I can’t think of any reason to be mad at her. If anything, I am mad at Justin, for making her feel so diminished. It’s there in her body language. When she is around him, she makes herself small. “No,” I say. “I’m not mad at you at all.” I tell her what she wants to hear, but she doesn’t trust it. I feed her the right words, but she suspects they’re threaded with hooks.
“Hey,” he says. “Hey,” I say back. There’s something really intense about the way he’s looking at me. I’m sure he’s finding something wrong. There’s always something wrong for him to find. But he doesn’t say anything. Which is weird. Then, even weirder, he asks me, “Are you okay?” I must look really pathetic if he’s asking me that. “Sure,” I tell him. Because I don’t know what the answer is supposed to be. I am not okay—that’s actually the answer. But it’s not the right answer to say to him. I know that much. If this is some kind of trap, I don’t appreciate it. If this is payback for what I said last night, I want it over with. “Are you mad at me?” I ask, not sure I want to know the answer. And he goes, “No. I’m not mad at you at all.” Liar.
Tja. Dit is de allereerste keer dat ze met elkaar spreken, en dus is er nog veel tussentekst en interpretatie, maar verder in het verhaal zijn het echt gewoon heelder lappen dialoog, en kon ik bij het lezen soms hele pagina’s overslaan.
En ’t is dus niet dat het daardoor een slécht boek wordt, want het blijft een interessant verhaal. Maar wel een beetje vreemd.
Het hoofdpersonage in dit boek noemt zichzelf A. A wordt elke dag wakker in een nieuw lichaam, ongeveer even oud als het vorige lichaam, en ergens in de buurt ervan.
Op een bepaalde dag wordt A wakker in het lichaam van Justin, een gemiddelde middelbare-school-etter. En A wordt, tegen al zijn/haar principes in, verliefd op Rhiannon, het lief van Justin.
A wil Rhiannon opnieuw zien en doet dat dan ook, een paar keer, in verschillende lichamen. En dan besluit hij/zij haar te vertellen wat er eigenlijk aan de hand is.
Volgt het verhaal van een onconventionele relatie tussen twee mensen die nooit écht samen zullen kunnen zijn.
En ja, het lag er zeer vingerdik op dat het een boek Voor Onze Tijden was, met een hoofdpersonage dat letterlijk geen vast gender heeft, en er is redelijk wat klagerij op de interwebs dat er te veel omoots en lesbots en dink in voorkomen, maar bon. We gaan daar niet over zagen.
Ik vond het een fijn verhaal, met een mooi einde. Dit is een reeks, maar ik heb geen flauw idee hoe er een degelijk vervolg zou kunnen op komen. Er is wel iéts van aanknopingspunt — A is blijkbaar niet de enige die niet haar/zijn eigen lichaam heeft — maar dit verhaal staat proper op zich en heeft geen vervolg nodig.
Vier en een half uur gespendeerd op verschillende types vervoer, om eigenlijk drie dingen te gaan doen in Brussel: mijn computer aan een docking station hangen, een badge gaan ophalen, en één gesprek voeren.
Pakweg anderhalf uur, en daar zit een flesje water drinken / koffiepauze tussen ook.
En dan, thuisgekomen, twee meetings gedaan van telkens iets meer dan een uur, gewoon weer proper virtueel.
Pas op, ’t was fijn om twee mensen nog eens te zien in het echt die ik al sinds februari vorig jaar niet meer in het echt had gezien. En het lek alsof ik nog maar gisteren ter plaatse was geweest, zo weinig dat er veranderd was en zo vertrouwd dat het allemaal was.
Maar van een team van misschien een man of twintig was er welgeteld één persoon lijfelijk aanwezig. En zo zou het eigenlijk altijd mogen zijn: die heen en terug is echt nérgens voor nodig.
Ik ga morgen voor de eerste keer sinds februari vorig jaar fysiek naar mijn werk.
Er zijn geen woorden genoeg om uit te drukken hoe hard ik daar niét naar uitkijk. In plaats van rustig op te staan en naar mijn computer te stappen en te beginnen werken, zal ik ongeveer vier uur spenderen in verschillende vormen van vervoer.
Bah.
En vergaderingen gaan dus ook niet efficiënter worden–meestal wordt er ergens getekend en schermen gedeeld, nu gaan we eerst een vergaderzaal moeten vinden die niet bezet is, en de nodige tussenstukken om laptops te doen projecteren, en als iemand anders iets wil tonen, wordt het weer andere tussenstukken zoeken en doorgeven… aargh.