Er zijn een hele reeks zaken die vroeger helemaal vanzelfsprekend waren, maar die ik mij nog maar moeilijk meer kan inbeelden. En omgekeerd ook: dingen die ik mij vroeger niet kon inbeelden, maar die nu helemaal vanzelfsprekend zijn.
Zo oud worden, bijvoorbeeld. In de buurt van 45 komen, dat is in de buurt van 50 komen, dat is in de buurt van bejaard komen.
Zo jong geweest zijn, bijvoorbeeld. Ik kan mij nog herinneren hoe het was toen ik twaalf was, of acht, of zeventien — maar 25? 33? Niet echt. Er is ergens een decennium zoef voorbijgevlogen.
Geen Engels kunnen begrijpen. Ik weet nog hoe ik elke keer aan mijn vader vroeg om de teksten te vertalen van de Engelse platen die hij opzette. En dat ik bladzijden en bladzijden liedjesteksten heb overgetypt, van Beatles en Neil Diamond, maar dat ik niet begreep wat er stond. Het heeft geduurd tot ik een zakwoordenboekje kreeg, en dat ik elk woord systematisch opzocht, en dan langzaam, langzaam, begon ik het te begrijpen.
Kinderen hebben, en werk. Er was ooit een tijd dat we met twee waren en in theorie overal naartoe hadden kunnen gaan en van alles hadden kunnen doen. Nu is het woekeren met vakantiedagen, en altijd rekening houden met. En ik kan het mij (bijna) niet meer anders inbeelden. Anders dromen, dat wel.
Naar de kerk gaan. Vroeger als ik klein was, deden we dat gewoon: mee met onze grootouders, naar de Voskenlaan (soms eens Gregoriaans!) of de Marathonlaan (modern!) (tot de kerk afbrandde) (dank u God) of Sint-Camillus (de anti-socialistische pastoor!) of Sint-Denijs (saai!). Of tijdens de vakantie gewoon zelf, op de fiets. In zwembroek en t-shirt achteraan de kerk.
Ik herinner mij dat ik daar in de tijd niet over nadacht, en dan dat ik er wel over nadacht, en dan dat het er gewoon niet meer van kwam, en dan dat ik er nog meer over nadacht en dat ik het bewust niet meer deed. Al lang geleden, ondertussen.
En nu kan ik er met mijn hoofd niet bij hoe mensen hun kinderen kunnen laten dopen, of trouwen voor de kerk, of een plechtige communie laten uitvoeren door hun kinderen, of iemand kerkelijk laten begraven, alleen maar voor de traditie.
Ik heb zo nog trouwen en dopen meegemaakt waar (op de priester en één of twee aanwezigen na) niemand in jaren nog naar de kerk was geweest — en dat het dus redelijk schaamlijk werd als mensen mij vreemd bekeken als ik een lof zij u Christus (voorhoofd, mond, hart) deed vóór de lezing uit het Evangelie en een wij danken God achteraf, en dat de priester bij het sursum corda zowaar nijdig werd dat niemand aanstalten maakte om met zijn hart bij de Heer te zijn.
Of, nog akeliger, vind ik, dat er dan dingen beloofd worden waarvan iedereen weet dat het niet zo zal zijn — zullen we beloven dit kind op te voeden in de geest van Jezus Christus in verbondenheid met de geloofsgemeenschap en de hele kerkgemeenschap? En de ouders, aflezend van een blaadje papier: “Ja, dat beloven wij.” Om dan geen voet meer in de kerk te zetten tot bij de volgende begrafenis.
Ik kan daar niet bij.