• Christophe schreef dit op de Facebooks:

    Toen ik in het tweede of derde leerjaar zat en ik op school nog maar eens in de problemen was gekomen met mijn afschuwelijke handschrift, vroeg ik vertwijfeld aan mijn ouders hoe dat ging, “een vast handschrift hebben”. Ik keek naar hoe mijn vader en mijn moeder schreven, en ik zag dat hun woorden op één lijn bleven staan, dat alle letters er hetzelfde uitzagen, en vooral: hoe enorm rap het ging om te schrijven. In tegenstelling tot wat er bij mij gebeurde, met mijn vingers die mijn gedachten niet konden bijhouden en een onregelmatige slordige brij produceerden die ik zelf nauwelijks nog kon lezen.

    Mijn ouders gaven mij allebei hetzelfde — verkeerde — antwoord: “maar mijn geschrift is helemaal niet vast, kijk, al de letters zijn altijd anders”. En als ik aandrong, zeiden ze dat ze het ook niet wisten en dat het later wel zou komen voor mij.

    ‘t Is niet omdat het de waarheid is, dat het het juiste antwoord is, want ik was er niets mee. Ik heb er jaren en jaren mee in mijn hoofd gezeten, met de teleurstelling van dat slechte antwoord. Tot ik (veel later) begreep hoe het werkte.

    Iemand die leert schrijven, leert eerste letters natekenen: lijntje voor lijntje, waarbij telkens moet nagedacht worden over elk lijnstukje. Een kleine a is eerst een boogje in klokwijzerszin van 9u naar 1u, dan min of meer een halve cirkel in de omgekeerde richting van 1u tot 4u, dan afbuigen naar een rechte lijn naar boven tot aan het eindpunt van het eerste lijnstukje, dan weer naar beneden en eindigen met een boogje onderaan.

    Na een tijdje zit elke letter in de vingers, maar moet er nog wel over elke letter nagedacht worden: okay, nu volgt een a, dat was zó, en nu een r, dat gaat zó. Ik herinner mij dat ik voor elke letter door een hele reeks van vormen ging, om te proberen ze zo efficiënt mogelijk te tekenen. Dat gaf dan bijna stenografisch onleesbare zooi; links hoe het ons aangeleerd werd, rechts wat varianten die ik me nog herinner:

    Het punt is natuurlijk: als er genoeg tijd over gaat, is denken niet meer nodig. Dan weet de hand hoe het moet zonder bewuste tussenkomst. Maar, en dat is het vervelende: dat gaat alleen maar als men genoeg geschreven heeft, en het gebeurt bijzonder geleidelijk, tot een mens plots beseft dat het zo ver is. Wellicht heeft iemand ooit al onderzoek gedaan naar hoe snel dat gaat: hoeveel letters iemand gemiddeld moet geschreven hebben voor die omslag gebeurt van bewust priegelen naar de handeling van het letters kunnen produceren zonder er over te hoeven nadenken. Bij mij heeft het geduurd tot ver in de middelbare school en lukt het pas écht aan de universiteit.

    Wel: het is hetzelfde voor lezen, vrees ik. Hoe meer een mens leest, hoe sneller het gaat. Waar ik eerst letter per letter las (“kuh, ah, te > kat”) en daarna lettergreep per lettergreep (“kuh, ah, te > kat; uh, re > er; kat-er >káter”), herkende ik op den duur stukken woorden, en dan hele woordbeelden, en hele stukken zin.

    Het logische vervolg is dan om gebruik te maken van de structuur van een tekst (en elke tekst heeft een structuur, niet alleen offertes of contracten of wetenschappelijke artikels): woorden in het vet zijn wellicht belangrijker, woorden met een hoofdletter zijn namen, als dingen die tussen haakjes staan, kunnen die wellicht gewoon weggelaten worden als men gehaast is. Dat soort dingen. Het begin van een paragraaf en het einde zijn meestal belangrijker dan wat er in het midden staat. Als er opsommingen zijn, moet een mens niet noodzakelijk alles lezen. Als er tussentitels staan, is het soms voldoende om alleen de tussentitels te scannen om te weten of het nuttig is meer in detail te gaan.

    De gemakkelijkste manier om daar zeer snel van bewust te worden: een vinger lichtjes op het onderste ooglid leggen terwijl men aan het lezen is. Als ik een taal lees die ik beheers, beweegt mijn oog zelden of nooit meer dan een of twee keer per regel als ik heel aandachtig lees. Als het iets saai is en ik wil er snel door gaan, dan heb ik soms aan een paar blikken per pagina genoeg om te weten of ik aan een interessanter stuk gekomen ben, dan wel of het gewoon verder aan het neuzelen is. Maar als ik pakweg Russisch lees, waarvan ik het alfabet wel ken en naar analogie redelijk wat woorden kan ontcijferen, dan stopt mijn oog bijna bij elk woord.

    Het is trouwens ook ergens in die evolutie van letters naar woordbeelden en meer dat ik mijn innerlijke stem uit heb gezet tijdens het lezen. Lezen is niet mezelf in stilte iets voorlezen: ik kan enorm veel sneller lezen dan ik kan spreken. Waarom zou ik dan mezelf tegenhouden door elk woord in stilte uit te spreken?

    …pas op, ik besef zeer goed dat ik hier niemand mee help. Ik heb een zoon die niet graag leest omdat het te traag gaat, en ik krijg het er niet in dat hij het liever gaat doen als hij maar meer zou lezen, want hij leest nu eenmaal niet graag omdat het zo traag gaat. Ik heb, in tegenstelling tot mijn schrijfperikelen, altijd al willen lezen. Mijn ouders hadden thuis ettelijke tienduizenden boeken met allemaal de meest interessant uitziende covers, en mijn vader kocht leek het wel dagelijks nieuwe boeken. Ik heb altijd al willen weten, en dingen die te weten waren, stonden in mijn tijd alleen maar in boeken. En dus had ik in het eerste leerjaar bijvoorbeeld al alle boeken van de bibliotheek van de eerste drie leerjaren uitgelezen.

    Tegenwoordig is het niet zo eenvoudig meer. Ik moet actief beslissen om te lezen. Er blijven meer boeken dan ik ooit in honderd levens zou kunnen lezen, maar hoe snel ik ook lees (gemiddeld denk ik zo’n 120 bladzijen per uur, in het Engels, Frans en Nederlands), het zal altijd gemakkelijker zijn om naar een youtubefilmpje te kijken of iets op Netflix of zo.

    Zo kwam het dat ik in 2019 maar een boek of twintig had gelezen (en dan nog vooral audioboeken op weg van en naar het werk), en dat 2020 een historisch dieptepunt was, met denk ik een boek of vijf wegens, tja, 4000 films en tv-series.

    Wat mij dus tot het voornemen bracht van in 2021 elke dag te lezen. Een uur of twee, drie. Wat mij op meer dan honderdduizend bladzijden in precies 300 boeken bracht.

  • Grand Hotel Europa

    Een Nederlandstalig boek, mij aangeraden door verschillende mensen waarvan ik de opinie volkomen vertrouw.

    Ik zeg wel meer dat ik het moeilijk heb met Nederlandstalige boeken: dat is geschreven in een taal die niet mijn taal is, en elke pagina werkt dat vervreemdend. In andere talen is het ook zo, natuurlijk, dat schrijftaal soms zeer ver van spreektaal kan staan — *KUCH*Frans*KUCH* — maar daar stoort het mij minder.

    En ja, ik geef grif toe dat het niet alleen de afstand tot de spreektaal is die mij tegensteekt, maar ook en vooral het Noord-Nederlands, waar ik eczeem van krijg. Waarom “het geïntendeerde publiek” en niet “het doelpubliek”? “Daarover moet ik nadenken, zoals dat in de volksmond heet” — euh welke volksmond? Of hoe er enkel nog de-woorden (mannelijk) en het-woorden (onzijdig) zijn, waardoor vraag en fontein plots van geslacht veranderen:

    ‘Dat is een moeilijke vraag,’ zei ik. ‘Daarom stel ik hem ook.’

    De fontein zelf leek hierover nog het meest verbaasd. Vanuit de dennenappelvormige marmeren sculptuur in het midden van de vijver, die op zichzelf al curieus genoeg was, stond hij daar opeens te spuiten met een waterstraal die hij, omdat hij niet wist welk doel hij moest dienen, dan maar recht omhoog liet gaan.

    Ik vond Grand Hotel Europa een degelijk boek, trouwens. Ben ik daar alvast van af. Geen uitstekend boek, wel degelijk. Maar ik vind dat het er véél en véél te vingerdik op ligt dat Pfeijffer hier Literatuur Aan Het Doen is.

    Er is een hele reeks in elkaar hakende verhaallijnen met onder meer Pfeijffer in Grand Hotel Europa en de personages die daar rondlopen, de relatie tussen Pfeijffer en zijn vriendin Clio in Genua en dan Venetië, een poging om een documentaire over toerisme te maken als annex van een boek over toerisme en de zoektocht naar een verloren Caravaggio.

    Er zijn de talloze totaal transparante metaforen: het Grand Hotel Europa zelf, om te beginnen, met al zijn “oud Europa”-gasten en zijn majordomo, de vluchteling die piccolo werd, de nieuwe Chinese eigenaar die het hotel verbouwt om het aan de smaak van de nieuwe Chinese toeristen tegemoet te komen, het onvermogen van de Europese gasten om tot een vergelijk te komen over iets dat eigenlijk totaal oncontroversieel zou moeten zijn, etc., etc., etc. Of, hoe meer on the nose kan het zijn: de vriendin heet gewoon Clio, zoals –haha, zo goed gevonden zeg— de muse van de geschiedenis.

    Er is de bij momenten verschrikkelijk storende metafictie. Grand Hotel Europa is een boek geschreven door Ilja Leonard Pfeijffer, waarin hij schrijft hoe Ilja Leonard Pfeiffer een boek schrijft in het Grand Hotel Europa, met Ilja Leonard Pfeiffer als hoofdpersonage. Dat alleen al is meh, maar daar voortdurend de nadruk op leggen is aargh. Is hij in gesprek met iemand in Skopje:

    ‘Gaat u over Skopje schrijven, meneer Pfeijffer?’

    ‘We zitten, zoals we hier zitten te praten, al midden in een hoofdstuk. Waarom vraag je dat?’

    Of als het over zigeuners, nee Roma gaat:

    Wanneer ik deze passage herschrijf, zal ik er speciaal op moeten letten dat wat ik zeg niet racistisch overkomt

    Of wanneer hij zijn eigen boek omschrijft (wel een gemak dat we zelf het hoofdthema niet meer hoeven bij elkaar te sprokkelen):

    ‘Ik wil eigenlijk helemaal geen boek over toerisme schrijven, Peter. Dank je wel dat je mij dwingt om daar expliciet over te zijn. Toeristen zijn slechts het symptoom van iets groters en ernstigers, zoals gasten op een begrafenis een symptoom zijn van de dood. Dat wil ik in mijn boek onderzoeken. Het moet gaan over Europa, de Europese identiteit, die verstrikt is in het verleden, en over de uitverkoop van dat verleden op een geglobaliseerde markt bij gebrek aan geloofwaardige alternatieven. Het moet een liefdesverklaring worden aan Europa vanwege wat het ooit was, dat op dit moment vanwege wat het ooit was onder de voet wordt gelopen door de laatste en definitieve barbaarse invasie. Het wordt een triest boek over het einde van een cultuur.’

    Ook storend: als Pfeijffer vaak ettelijke (ettelijke) bladzijden gewoon information dump doet. En nee, het komt niet over als iemand die gewoon veel weet en dat graag deelt: ik vroeg me meer dan veel af of hij Wikipedia, een papieren reisgids dan wel een toeristische folder aan het afschrijven was. Soms is hij er zich zelf van bewust, lijkt het wel: zo zegt hij na een excursus over Hiëronymus van Stridon gewoon letterlijk “Maar ik dwaal af”. Zelfkennis, ‘t is toch altijd dat. (Of misschien is dat net de bedoeling omdat Europa niet veel meer dan dat heeft: feiten en feitjes op een rij, geschiedenis zonder toekomst, en heb ik het helemaal niet gesnapt, in welk geval het opzet geslaagd is waarvoor proficiat.)

    Ik heb het moeilijk met de voortdurende vermeldingen van kledij- en andere merken (om niet te spreken van de herhaling: vijf keer vermelden dat hij Rosso di Ischia opdoet en vier keer zeezoutlotion op zijn wangen, vier keer het over zijn “solid brass zippo” hebben), de nadruk op zowel Pfeiffer’s dandyeske koketteren met maatkostuums en dure kleurgecoördineerde dassen als de lelijkheid van zijn pafferige oude lichaam in verhouding met zijn beeldschone vééééél jongere vrouwelijke liefdespartners. (Misschien is dat net de bedoeling omdat Pfeijffer Europa belichaamt, als een gedelapideerde ruïne onder een oppervlakkig opulent uiterlijk, en heb ik het helemaal niet gesnapt, in welk geval het opzet geslaagd is waarvoor proficiat.)

    Ik moet het verder ook niet hebben van de pogingen tot omschrijvingen van seks, die — wellicht is het weer de taal, soppeloentje nog aan toe — eerder als knullig, infantiel en belachelijk overkomen dan wat dan ook anders. (Misschien is dat net de bedoeling omdat seks nu eenmaal ten gronde knullig en niet serieus te nemen is en heb ik het helemaal niet gesnapt, in welk geval het opzet geslaagd is waarvoor proficiat.)

    Hotel Grand Europa is bovenal een boek waar de auteur onophoudelijk, voortdurend en genadeloos aan het woord is. Alle personages spreken op precies dezelfde irritant hoogdravende manier, alsof ze permanent hun eruditie moeten etaleren. En of het dan een bejaarde filosoof is of een Macedonische romajongen van 13 in een sloppenwijk of een Italiaanse kunsthistorica van adel of een Amerikaans tienermeisje van 17, maakt voor Pfeiffer minder uit. Het gaat tot in het belachelijke: als een hoogbejaarde man het pagina’s en pagina’s lang heeft over toeristische cijfers en statistieken beseft Pfeijffer precies dat dit een béétje ongeloofwaardig is, en schrijft hij zichzelf een suspension of disbelief-dialoogje:

    ‘Ik ben ervan onder de indruk dat u al deze cijfers paraat hebt,’ zei ik.
    Hij glimlachte. ‘Ik moet toegeven dat ik vanmiddag nog wat onderzoek heb gedaan. Ik had het vermoeden dat het onderwerp toerisme vanavond ter sprake zou komen.’
    ‘Ik ben u zeer erkentelijk dat u de moeite hebt genomen om ons diner voor te bereiden, al zou ik geneigd zijn daaraan toe te voegen dat het te veel eer is.’

    De enige uitzonderingen op de voortdurende gezwollen pompositeit zijn een aantal Nederlanders die in kleine vignetjes aan het woord komen, die trouwens geschreven lijken voor een ander soort boek: de bedrijfsleider van een avonturenvakantiebedrijf en een koppel toeristen dat bewust “niet de platgetreden paden” doen als ze naar pakweg ruraal Pakistan gaan, met als highlight de omschrijving van de afhandeling van een traditionele verkrachting (de broer van het verkrachte meisje mag op zijn beurt het zusje van de verkrachter verkrachten), met de toeristen-die-zich-zeker-geen-toeristen-willen-noemen als passieve getuigen:

    We waren het er uiteindelijk over eens dat we niet op reis waren gegaan om alleen maar mooie dingen te zien. We waren tenslotte geen toeristen, godbetere, die zich vergapen aan opgepoetste attracties zonder dat ze begrijpen waar ze zich bevinden, en die het glimmende vernis fotograferen zonder zich te verdiepen in de betekenis van wat ze zien. Wie een land en een cultuur echt wil doorgronden, mag de ogen niet sluiten voor de rauwe kantjes van zo’n samenleving. Zo staan wij erin, hè Yvonne? Wij gaan all the way. Je kunt niet zeggen dat je bij een panchayat bent geweest als je bent weggelopen voor de voltrekking van het vonnis. We zouden blijven, daar waren we eigenlijk heel gauw over uit.

    Die stukjes lezen meer als Kopstukken van Godfried Bomans dan als de rest van het boek:

    ‘Het is eigenlijk heel dubbel,’ zei Yvonne. ‘Aan de ene kant is het natuurlijk best wreed wat er gebeurt. Dat besef je ook wel, zeker als je er iets langer over nadenkt. Maar als je dan al die traditionele gewaden ziet en begrijpt dat je getuige bent van een ritueel dat al sinds de diepe middeleeuwen onveranderd wordt uitgevoerd, dan krijgt het geheel toch een zekere meerwaarde. Begrijpt u wat ik bedoel?’
    ‘Je moet het in de context zien,’ zei Bas. ‘Als buitenstaander is het natuurlijk gemakkelijk oordelen. Maar als je de moeite neemt om je te verdiepen in de diepere betekenis, ga je de nuances zien. Ik vind dat persoonlijk heel leerzaam.’
    ‘En voor die mensen daar heeft het echt nog betekenis,’ zei Yvonne. ‘Dat zie je aan alles en dat merk je aan de enorme energie die vrijkomt uit zo’n menigte. Dat heeft iets heel oers.

    Maar goed. Behalve de paar Nederlanders is het niet zo belangrijk welke taal de personages spreken: op een paar Chinezen na, spreekt iedereen alle talen perfect, en wordt elke taal weergegeven in vlekkeloos idiomatisch (Noord)Nederlands. Want uiteindelijk spreekt Ilja Leonard Pfeijffer natuurlijk enkel met Ilja Leonard Pfeijffer in dit boek.

    En vindt hij zichzelf mateloos interessant. In de woorden die hij één van zijn personages in de mond legt:

    Jij houdt als alle grote kunstenaars van de materie waarmee je werkt. Je woont in taal. Je leeft van woorden zoals anderen leven van voedsel en water. Je ademt zinnen. Taal is voor jou tastbaar als brons voor een beeldhouwer. Het is de liefde voor de materie waarmee ze werken die kunstenaars stimuleert om door te gaan en steeds weer nieuwe dingen te maken. Je amuseert je wanneer je schrijft, omdat je het prettig vindt om taal te boetseren en beelden te kneden van woorden.

    Jaja.

    Het is wellicht een objectief goed geschreven boek. Maar ik werd er niet opgewonden van. Hier en daar flitsen die ik zeer goed vond, maar de zelfingenomenheid was mij té storend om het echt aan te raden.

    (Misschien was die zelfingenomenheid net de bedoeling en heb ik het helemaal niet gesnapt, in welk geval het opzet geslaagd is waarvoor proficiat. Maar ik krijg het er nog altijd niet warm van.)

  • Verbouwingen: het achterhuis, vervolg

    We bereiden ons langzaamaan voor op het vertrek van onze oudste dochter: het zit er zwaar in dat ze volgend academiejaar of misschien zelfs qat vroeger op zoek gaat naar een huis om met een paar in te gaan wonen.

    Dan kunnen we ze wat huisraad meegeven — de keukentafel en de stoelen geraken gelijk toch maar niet verkocht, en die staan hier dan toch in de weg — maar ook: dan kunnen we verder doen aan het achterhuis. Ja, het oude verhaal van “boompje groot, plantertje dood”: tegen dat alle kinderen het huis uit zijn zal het hier een huis zijn voor zes mensen waar nog twee man in ronddoolt.

    Maar bon.

    Dit is de omvang van de ramp nu, onder de trap in het achterhuis:

    Duuzd schoenen van Zelie, daar rechts allemaal dozen vol draden van computers (ge weet nooit wanneer ge nog eens een SCSI-kabel uit 1996 of een RSR-232-kabel uit 1985 nodig zult hebben); achter de schoenen een kleine diepvries waarvan ik niet weet of hij nog werkt; een kinderwagen uit de jaren 1950 die dringen restauratie nodig heeft maar waar we niets mee gaan doen, en een paar dozen met gereedschap genre schroevendraaiers en boormachines.

    Slordigheid, bah.

    Het plan: in eerste instantie de keukentafel en stoelen daar zetten. En als/wanneer Zelie er niet meer is en de tafel en de stoelen er dus ook niet meer zijn, een frigo voor drank en een paar kasten onder de trap. Wegens dat onze keukenfrigo altijd vol zit met drank die we toch nooit drinken voor ge weet nooit dat er toch eens iemand zou langskomen, en dat er in de bibliotheek in het achterhuis een heel schap board games staat dat beter in een kast zou zitten zodat we boeken van elders in de bibliotheek zouden kunnen bijplaatsen, en ook dat we al dat gereedschap eindelijk eens ergens anders zouden kunnen zetten dan gewoon los op de vloer.

    Sandra vroeg mij om dat allemaal op te meten wegens dat ik beter ruimtelijk inzicht zou hebben, en dus heb ik dat dan maar gedaan. En rap in Blender gemaakt met blokken, om te kijken wat voor meubels er allemaal in zouden kunnen:

    Het is nog maar gerenderd of ik word al nerveus dat het niet is zoals het echt is. En dus heb ik het maar in wat meer detail gedaan –de trap en de trapleuning gemodelleerd, de balk in de muur gestoken, de kasten en de vloer plinten gegeven, en gloei- en ledlampen gemaakt. Oh, en ook de vensters en de muren en de rest van het gelijkvloers. En het eerste verdiep schematisch met de vensters en het dak. Niet omdat ik dat absoluut wou doen, maar omdat ik er nerveus van werd dat het licht niet goed zat:

    Dat geeft dan voor ongeveer diezelfde hoek dit als al de brol weg zou zijn. Ja, de boeken staan niet in de boekenkasten, het zou niet zó enorm moeilijk zijn om dat te doen, maar ik had in eerste instantie niet veel zin.

    Eerste ding: kijken of de tafel en de stoelen er in zouden passen. De tafel heb ik rap schematisch gemaakt, de stoelen had ik een paar maand geleden al eens gemaakt voor de leute. Tafel en stoelen passen er wel degelijk in, zelfs al is het met twee op elkaar gestapelde stoelen:

    Ik weet dat de textuur op zeer weinig trekt. Dat komt er van van zomaar wat aan te modderen met UV maps. En ook daar: momenteel geen goesting om het te verbeteren, we gaan niet overdrijven in die dingen.

    En dan the main attraction: zien of ik er een goedkope Ikea-frigo en goedkope Ikea-meubelkasten in kan krijgen. Het antwoord is simpel: neen, niet in eerste instantie:

    De frigo heeft geen standaardhoogte en er zijn voor zover ik zie geen kasten van 90 breed, zodat ik er twee van 40 breed moet nemen. Helemaal rechts kan ik er twee van 40 breed en 80 hoog op elkaar zetten, met nog plaats over voor een kastje van 40 op 40. En als ik dan wat futz met plinten en pootjes, krijg ik de bovenkant van de frigo en het middelste kastje van 40 op 80 op dezelfde hoogte, zodat ik er nog een andere kast op kan zetten.

    Maar daar loop ik vast: die kast zit in een traptrede. En een minder brede kast is nog lelijker.

    Een custom kast kan dan wél weer, natuurlijk, al is dat uiteraard veel duurder dan gewoon Dokter Ikea En Zijn Wilde Imbussleutels:

    Het zal denk ik nog wat zoeken zijn. Al heb ik het wel voor die driehoekigachtige kast. En als ik toch bezig ben, kan ik in de bibliotheek misschien ook een paar vitrine-schappen maken met led-verlichting, om mijn beeldhouwwerken in te zetten die nu al jaren in dozen staan.

    Het gemak, trouwens, van het achterhuis min of meer correct in Blender gestoken te hebben, is dat ik kan kijken hoe het er zou uitzien met verschillende belichtingen. Hierboven is het telkens overdag met de gloeilampen en de led-verlichting aan; dit is wat het geeft met de lichten uit overdag, ‘s nachts met alleen gloeilampen, en ‘s nachts met alleen led:

    Of op andere momenten van de dag. De dag hierboven is een bewolkte maar niet donkere namiddag. Hieronder ‘s nachts bij volle maan, ‘s morgens met felle ochtendzon en bij zonsondergang:

    En het kan natuurlijk ook allemaal geanimeerd worden, als dat zou moeten:

    ‘t Is een plezier, Blender.

  • Dat was dan driehonderd

    Voilà, het jaar is voorbij en ik heb dit jaar zeer weinig naar films en series gekeken. Vorig jaar heb ik wél veel naar films en series gekeken: dat waren er toen precies 4000 op een jaar.

    Dit is vorig jaar (oranje), het jaar ervoor (groen) en dit jaar in films en series:

    Dit jaar in totaal 315 films of afleveringen van series bekeken. Dat is minder dan 8% van wat ik vorig jaar bekeek, en dat is ook wat ik mij had voorgenomen: in 2021 minder kijken en meer lezen.

    Dat is mij relatief goed gelukt: ik heb dit jaar 300 boeken gelezen, voor een totaal van 100.328 bladzijden.

    De gemiddelde lengte van de boeken die ik las, was 333 bladzijden. Het meest populaire boek dat ik las, was volgens Goodreads The Giver, dat 2.958.100 anderen mensen ook op hun boekenplank hebben staan. Ik vermoed dat dat is omdat het verplichte lectuur is op school of zo, want ik vond het niet meteen echt de moeite.

    Ik heb ook een boek gelezen dat blijkbaar niemand anders ter wereld die op Goodreads zijn boeken bijhoudt ooit las: Ongeluckige voyagie van ‘t schip Batavia nae de Oost-Indien.

    Het boek dat volgens Goodreads het best was, met een gemiddelde van 4.78 sterren op vijf, was The Essential Guide to Comic Book Lettering, van de mens van Blambot. Ik gaf het vijf sterren: het is inderdaad een fantastische goed boek, voor mensen die comics moeten letteren. 🙂

    De beste boeken van het jaar volgens mij, in chronologische volgorde van gelezen:

    Ik heb ook een aantal slechte boeken gelezen, en vooral veel boeken die noch goed, noch slecht waren. Van die bwofja-boeken. Drie sterren. Mostly harmless.

    Op naar een nieuw jaar. Ik denk dat ik niet meer zo geconcentreerd veel boeken ga lezen, en ook dat ik niet zo geconcentreerd veel naar films en series ga kijken. Misschien een beetje van alletwee. Misschien ook gewoon niets doen.

  • Een raar nieuwjaar

    Het is al van zo lang als ik mij kan herinneren dat we nieuwjaar doen met mijn ouders en mijn grootouders en mijn oom en tante. En dan stierven mijn grootouders, en dan mijn vader en dan mijn broer, en nu is het al twee jaar na elkaar dat we niet naar mijn moeder gaan wegens corona-angsten.

    Nieuwjaaravond zal bij ons thuis zijn. Met een paar vrienden van de kinderen. Sandra en ik zullen de oudjes zijn aan tafel.

    Tempus fugit.

  • Gor #3: Priest-Kings of Gor

    Wel, dát was onverwacht. Op het einde van het vorige boek was Tarl Cabot vast van plan om de confrontatie aan te gaan met de Priester-Koningen van Gor, om zijn stad en zijn familie terug te eisen — of minstens om voldoening te krijgen slash wraak te nemen op de Prieter-Koningen van Gor, die de Gor ad perpetuum in een hyper-patriarchale middeleeuwse standenmaatschappij blijven houden, en bijvoorbeeld elke persoon die dreigt een technologisch té ver gevorderd iets te gebruiken, ter plaatse neerbliksemen.

    Tarl reist naar de heilige berg waar de Priester-Koningen wonen, en waar nog nooit iemand van terugkeerde.

    Hij wordt er meteen gevangen genomen, en krijgt een (uiteraard) knappe vrouw toegewezen. Hij vermoedt meteen dat zij hem zal proberen verleiden, en lang verhaal kort: hij trapt er niet in.

    Waarna hij tot bij de Priester-Koningen zal worden geleid. ‘t Is te zeggen, tot bij de échte Priester-Koningen, want hij was al een oude man tegengekomen die zei dat hij de enige overgebleven Priester-Koning was.

    Tot een paar hoofdstukken ver was dit andermaal een iets meer misogyne kloon van de Barsoom-boeken van Burroughs, maar dan neemt het plots een (vond ik) totaal onverwachte draai. Blijkt dat de Priester-Koningen eigenlijk een soort insectachtige aliens zijn, die communiceren via geur. Die technologisch vér voor zijn op ons maar tegelijkertijd ook enorm behoudsgezind, en onder de grond leven in een enorm soort nest, met een koningin.

    Het wordt snel duidelijk dat er een conflict is tussen twee hooggeplaatste Priester-Koningen: Sarm, de Eerstgeborene van het nest, en Misk, de Vijfdegeborene van het nest. De eerste vijf die de koningin op de wereld zet, vormen de Hoge Raad van het nest; dit nest is al zó oud dat er van de vijf alleen nog Sarm en Misk over zijn. Ze zijn allemaal, koningin incluis, stokoud: ze hebben het nog meegemaakt dat de planeet Gor in ons zonnestelsel gebracht werd, en dat is meer dan twee miljoen jaar geleden.

    Normaal gezien zou er al lang een nieuwe koningin moeten geweest zijn, een nieuwe bruidsvlucht, en een nieuw of minstens vernieuwd nest, maar daar is Sarm tegen. Sarm wil niet dat de zaken veranderen. Misk wil dat wel, en heeft daar de hulp van Tarl voor nodig.

    Dat is dan ook meteen de reden van al wat er gebeurde in de vorige boeken: de reden dat de vader van Tarl naar Gor gebracht werd, dat Tarl zelf terug naar de Aarde ging en uiteindelijk teruggebracht werd naar Gor, de reden dat ze de stad van Tarl hebben vernietigd en zijn inwoners over Gor verspreid — allemaal om Tarl de juiste skills te geven, en hem zo ver te krijgen dat hij naar de Priester-Koningen op zoek zou gaan.

    Het is, ik moet dat toegeven, een véél beter boek dan het tweede boek. En dat was eigenlijk ook al beter dan het eerste. John Norman blijft natuurlijk John Norman: enorm veel worldbuilding, enorm veel totaal nodeloze excursussen. Eén voorbeeld: Tarl zit in het nest en leert er onder meer twee mannen kennen die al heel hun leven in het nest zitten en geen flauw idee hebben van hoe de wereld bovengronds er uitziet of hoe sociale interactie met mensen eigenlijk werkt. Ergens pal in het midden van het boek beslist Tarl om de vrouw die hem had proberen verleiden in het begin te redden. Die vrouw, Vika van Treve, is totaal onbetrouwbaar gebleken: ze heeft Tarl al een paar keer verraden.

    I smiled to myself for I thought how incredible that I should find myself naturally and without a second thought considering going to the rescue of the worthless, vicious wench, Vika of Treve.

    “I thought you hated her,” said Mul-Al-Ka.

    “I do,” I said.

    “Is it human to act as you do?” inquired Mul-Ba-Ta.

    “Yes,” I said, “it is the part of a man to protect a female of the human kind, regardless of who she may be.”

    Wat hier boven staat, is wat er had kunnen staan: Tarl gaat, als een echte man, een vrouw redden, zelfs als het een vrouw is die hij haat, omdat hij een echte man is.

    Maar dat is niét genoeg voor Norman. Nee, die maakt er dit van:

    I smiled to myself for I thought how incredible that I should find myself naturally and without a second thought considering going to the rescue of the worthless, vicious wench, Vika of Treve.

    And yet it was not a strange thing, particularly not on Gor, where bravery is highly esteemed and to save a female’s life is in effect to win title to it, for it is the option of a Gorean male to enslave any woman whose life he has saved, a right which is seldom denied even by the citizens of the girl’s city or her family. Indeed, there have been cases in which a girl’s brothers have had her clad as a slave, bound in slave bracelets, and handed over to her rescuer, in order that the honour of the family and her city not be besmirched.

    There is, of course, a natural tendency in the rescued female to feel and demonstrate great gratitude to the man who has saved her life, and the Gorean custom is perhaps no more than an institutionalisation of this customary response. There are cases where a free woman in the vicinity of a man she desired has deliberately placed herself in jeopardy. The man then, after having been forced to risk his life, is seldom in a mood to use the girl other than as his slave. I have wondered upon occasion about this practice so different on Gor than on Earth. On my old world when a woman is saved by a man she may, I understand, with propriety bestow upon him a grateful kiss and perhaps, if we may believe the tales in these matters, consider him more seriously because of his action as a possible, eventual companion in wedlock. One of these girls, if rescued on Gor, would probably be dumbfounded at what would happen to her. After her kiss of gratitude which might last a good deal longer than she had anticipated she would find herself forced to kneel and be collared and then, stripped, her wrists confined behind her back in slave bracelets, she would find herself led stumbling away on a slave leash from the field of her champion’s valour. Yes, undoubtedly our Earth girls would find this most surprising. On the other hand the Gorean attitude is that she would be dead were it not for his brave action and thus it is his right, now that he has won her life, to make her live it for him precisely as she pleases, which is usually, it must unfortunately be noted, as his slave girl, for the privileges of a Free Companionship are never bestowed lightly. Also of course a Free Companionship might be refused, in all Gorean right, by the girl, and thus a warrior can hardly be blamed, after risking his life, for not wanting to risk losing the precious prize which he has just, at great peril to himself, succeeded in winning. The Gorean man, as a man, cheerfully and dutifully attends to the rescuing of his female in distress, but as a Gorean, as a true Gorean, he feels, perhaps justifiably and being somewhat less or more romantic than ourselves, that he should have something more for his pains than her kiss of gratitude and so, in typical Gorean fashion, puts his chain on the wench, claiming both her and her body as his payment.

    “I thought you hated her,” said Mul-Al-Ka.

    “I do,” I said.

    “Is it human to act as you do?” inquired Mul-Ba-Ta.

    “Yes,” I said, “it is the part of a man to protect a female of the human kind, regardless of who she may be.”

    Ach ach ach. 🙂

    Ik kan me niet meteen inbeelden wat er nog méér wereldschokkend kan gebeuren dan in dit boek, in de reeks, maar hey, ik blijf dapper verder lezen.

  • De titel zegt het helemaal: Colin Dickey loodst ons langs een hele menagerie aan onverklaarde zaken. Hij begint met verzonken continenten en regens van vlees, stapt over naar zeemonsters en verschrikkelijke sneeuwmannen en bigfoots, en dan naar vliegende schotels en aliens, om te besluiten met de sobere vaststelling dat het er op lijkt dat we een intense periode van “onverklaarde zaken” hebben meegemaakt, maar dat die langzaam begint weg te ebben.

    Dat er onverklaarde dingen waren, die dan snel sceptici aantrokken, en dan true believers, en dan copycats, en dat uiteindelijk het onverklaarbare bedolven raakte onder een dikke laag nonsens — “cranks” — die de verwondering en de ongebreidelde mogelijkheden vastpinden als een vlinder in een museum: “dit is de enig mogelijke verklaring”. Zoals Von Däniken, voor wie alles van de piramides tot de Nazca-lijnen door buitenaardse astronauten gemaakt waren.

    Ik heb heel (héél) veel van de nonsens gelezen en gezien waar over gesproken werd in het The Unidentified, van Blavatsky tot Ancient Aliens, en ik heb veel nieuwe dingen geleerd. Het was fijn om theosofie zijn rechtmatige plaats in de wereldgeschiedenis te zien innemen, het was even fijn om te weten te komen dat het monster van Loch Ness letterlijk bewezen uitgevonden is door een paar man.

    Dit had uiteraard een veel langer boek kunnen geweest zijn, en het had ook uitgebreider kunnen zijn. Maar dan was het wellicht meer een wetenschappelijk werk geweest dan wat het nu is: een mens die ons langs een boeiende steekkaart van de highlights van het onverklaarbare in de 20ste eeuw leidt.

    Zeer snel uit te lezen, trouwens.

  • Wonder Woman: Dead Earth

    Wonder Woman wordt wakker in een cryotube-achtig iets in een ruïne. Ze weet niet hoe ze er in geraakt is, of wat er gebeurd is. Blijkt dat ze in de batcave zit; blijkt dat in de living in een zetel het lijk van Batman ligt. Gotham City is verdwenen, en de wereld rondom haar is een typische postapokalyptische nachtmerrie.

    Ze komt een stad tegen, wordt er gevangen genomen en gedwongen te vechten tegen een oude bekende — maar als de stad aangevallen wordt door een horde monsters, doet ze wat Diana van Themyscira altijd al gedaan heeft: de mensheid beschermen.

    Volgt een verhaal in vier issues, waar Diana op zoek gaat naar wat er gebeurd is, en of ze er eventueel iets aan kan doen.

    Tekst en tekeningen van Daniel Warren Johnson, kleuren door Mike Spicer. In de Black Label-serie van DC, dus wel degelijk canon maar mogelijks in een alternatief universum.

    De Heilige Drievuldigheid van DC — Wonder Woman, Superman en Batman — voelt hier merkbaar anders aan: ook in flashbacks waar iedereen nog leeft en iedereen zijn geheugen heeft en zo, heb ik de indruk dat ik alternatieve versies aan het bekijken ben eerder dan de échte personages.

    Maar dat mag het verhaal niet bederven. Ik vond het echt wel goed.

  • Beta Ray Bill: Argent Star

    Back-up Thor, noemde mijn oudste zoon hem. Thor van den Aldi. Beta Ray Bill is een raar personage in het Marveluniversum. Hij ziet er uit als een monster met een hoofd gelijk een paard, maar hij kan Mjolnir opheffen, wat wil zeggen dat hij op hetzelfde niveau als Thor en Captain America zit qua waardigheid. En hij is enorm, enorm sterk. Hij is een cyborg, praktisch onvernielbaar en onsterfelijk, en van het niveau “kan hele planeten vernietigen” sterk.

    Omdat er maar één Mjolnir is, kreeg Beta Ray Bill zijn eigen Asgardiaans wapen gesmeed door dwergen en gezegend door Odin: Stormbreaker. Stormbreaker kan hetzelfde als Mjolnir, wat Beta Ray Bill nog meer kracht geeft. Oh, en hij wordt bijgestaan door een levend schip, Skuttlbut, dat ook allerlei kan.

    Dus niet écht Thor van den Aldi maar eerder Thor met een upgrade.

    In Argent Star komen we Beta Ray Bill tegen op een dieptepunt: Stormbreaker is vernietigd, en daarmee hij zit vast in zijn paardachtig lichaam (met Stormbreaker jon hij weer veranderen naar zijn oorspronkelijke meer humanoïde vorm). En ook: hij is het hartsgrondig beu dat Thor hem heel de tijd belachelijk maakt, en dat hij voortdurend beschouwd wordt als Thor van den Aldi.

    Volgt een traditionele quest naar een nieuwe Stormbreaker, maar nog meer naar zingeving. Daniel Warren Johnson schrijft en tekent een prachtig verhaal en de kleuren van Mike Spicer zijn prachtig.

    Zeer hard aangeraden.

  • Far Sector

    Ik heb van N.K. Jemisin alleen nog maar boeken gelezen die ik graag las. Dus toen ik in lijsten met “beste comics 2021” zag dat er iets van haar tussen stond, heb ik mij meteen gerept.

    Eerlijk gezegd was ik eigenlijk al vergeten welke boeken ik precies gelezen had van haar, dus ging ik naar Goodreads om te kijken wat ze al geschreven had. En daar kom ik op een blogpost van haar terecht die over de jammerlijke situatie rond Isabel Fall gaat en hoboy, het was alsof het nog maar gisteren gebeurd was.

    Fall schreef een kortverhaal, I Sexually Identify as an Attack Helicopter. Maar: I Sexually Identify as an Attach Helicopter was eerst deze copypasta:

    I sexually Identify as an Attack Helicopter. Ever since I was a boy I dreamed of soaring over the oilfields dropping hot sticky loads on disgusting foreigners. People say to me that a person being a helicopter is Impossible and I’m fucking retarded but I don’t care, I’m beautiful. I’m having a plastic surgeon install rotary blades, 30 mm cannons and AMG-114 Hellfire missiles on my body. From now on I want you guys to call me “Apache” and respect my right to kill from above and kill needlessly. If you can’t accept me you’re a heliphobe and need to check your vehicle privilege. Thank you for being so understanding.

    Een copypasta die gebruikt werd om genderdiscussies te doen stoppen of stil te leggen of in het belachelijke te trekken, op de reddits of de 4chans of elders.

    Fall, een trans vrouw, vertrok van de copypasta en maakte er een verhaal van dat niet meer op het internet staat maar wel gearchiveerd is — leve het Internet Archive — dus lees het vooral. Ik vond het goed. Thought-provoking, zoals dat heet.

    Mensen beoordeelden het kortverhaal eerst op zijn merites en vonden het interessant, en dán wezen mensen die (ahem, zoals ik) iéts meer au fait zijn met de interwebscultuur er hen op dat er die copypasta was. Waarna “heel twitter”, zoals de kranten het zouden schrijven, op de nek van Fall viel. En de zichzelfvoedende haatmachine op gang getrokken werd. Wie is die Isabell Fall? Is het wel een vrouw? Alleen een man zou zoiets kunnen geschreven hebben! En het is duidelijk iemand die de zot aan het houden is met genderissues! Isabel Fall is een extreemrechtse transfoob, dat kan niet anders!

    Fall zelf kon het niet meer aan — ze had pas haar eerste stappen gezet als trans vrouw, beeld u in hoe zo’n verwijten binnenkomen — en vroeg dus om het stuk offline te halen. Wat meteen als een schuldbekentenis geïnterpreteerd werd, en een tweede cyclus van haat en harassment veroorzaakte.

    En daar kwam dan (onder meer) N.K. Jemisin op de proppen. Zonder het verhaal ook maar gelezen te hebben, plaatste ze dit op de twitters:

    Enfin, ‘t is allemaal te droevig voor woorden. Op The Outline staat, vind ik, de beste kijk op de zaak (ik haalde er ook de screenshots van Twitter):

    Many reactions to Fall’s story, for all that they come from nominal progressives, fit neatly into a Puritanical mold, attacking it as hateful toward transness, fundamentally evil for depicting a trans person committing murder, or else as material that right-wing trolls could potentially use to smear trans people as ridiculous. Each analysis positioned the author as at best thoughtless and at worst hateful, while her attackers are cast as righteous; in such a way of thinking, art is not a sensual or aesthetic experience but a strictly moral one, its every instance either fundamentally good or evil. This provides aggrieved parties an opportunity to feel righteousness in attacking transgressive art, positioning themselves as protectors of imagined innocents or of ideals under attack.

    Further, the idea that minorities in fiction must be represented in a uniformly positive light is an old and pernicious one inextricably linked to the idea of the Model Minority, which holds that every member of a minority demographic is an ambassador to the mainstream and must behave unimpeachably. In this instance it led to cis critics like Jemisin denouncing the story as transphobic based solely on its title, ironically stifling a transgender voice. 

    (Ik voeg er aan toe dat die laatste zin een interpretatie is van de auteur van het artikel; Jemisin zelf ontkent het niet expliciet, maar zegt wel dat haar tweet gewoon zeer zeer onhandig was en dat ze er zich voor verontschuldigt.)

    Ik zou kunnen zeggen dat dit alles mijn kijk op deze Green Lantern-comic kleurde, maar dat was eigenlijk niet waar. Ik had The Outline of andere niet nodig om mij een beetje te ergeren aan de meer dan overduidelijke “we gaan eens een tegencorrectie in de andere richting doen”. De beweging van “spreken over verkrachting in een boek is het eens zijn met verkrachting” — gedenk Song of Ice and Fire en de eindeloze discussies over hoe schandalig het wel is dat George R.R. Martin het heeft over verkrachte burgers, of de Amerikaanse puritaanse reflex van “één blote borst = kinderen niet toegelaten” (maar tegelijk “orgie van geweld, rivieren bloed en marteling = A-OK”).

    …dat allemaal om tot de comics te komen.

    En ja, ik weet dat het een immens hoge rating heeft op allerlei reviewsites, maar ik vrees dat ik het maar zo-zo vond. Een doordeweeks verhaal, van een moord in een plaats die al eeuwen geen moorden meer heeft gehad wegens dat ze eeuwen geleden alle emoties afgeschakeld hebben — nadat de drie rassen die op die plaats wonen hun eigen planeten hadden vernietigd in zinloze oorlogen.

    Interessante concepten: één ras zijn “normale” aliens, het andere ras zijn intelligente vleesetende planten, en het derde ras zijn virtuele wezens, die zich manifesteren door middel van tastbare hologrammen. Oh, en ze voeden zich met creativiteit. Wat een beetje problematisch is in een maatschappij zonder emoties.

    Maar dan loopt het wat verkeerd: dat er een markt is voor ideëen, okay, tot daar aan toe. Literatuur, muziek, beeldende kunst als zó levensnoodzakelijk dat er een zwarte makt van is? Waarom niet. Dat de meest gegeerde vorm van creativiteit memes van op Aarde zouden zijn, meer specifiek I Can Haz Cheezburgerniveau cat memes? Neuh, dat moest niet zo nodig.

    Het bouwt allemaal mooi op, de personages zijn overtuigend en zo, maar naar het einde toe wordt het nodeloos verwarrend.

    Prachtige tekeningen wel. Maar teleurstellend verhaal.

  • Gor #2: Outlaw of Gor

    We zijn vele jaren later. Tarl is na zijn vorig avontuur teru naar de Aarde gebracht, maar — check it out! — hij keert weer terug naar Gor.

    Waar blijkt dat zijn stad gewoon wég is, en hij als stadloze persoon vogelvrij is.

    Hij komt terecht in een stad die gerund wordt door vrouwen, en iedereen is er miserabel. De vrouwen incluis, want ah ja, vrouwen voelen zich gewoon beter als er een man is om hen te zeggen hoe zich te gedragen. Alle vrouwen zijn gemaskerd, en er is een redelijke Leather Goddesses of Phobos-vibe, gelijk dat het allemaal een vaag lesbische ondertoon heeft.

    Tarl is een slaaf en wordt in de arena gesmeten om te vechten tegen andere slaven en uiteindelijk ook met een wilde en levensgevaarlijke tarn (een enorme roofvogel), maar slaagt erin om zich te bevrijden, en ge raadt nooit hoé. Inderdaad: de levensgevaarlijke tarn was zowaar zijn eigen tarn van jaren en jaren geleden, die zich hem nog herinnerde.

    Afijn. hij ontsnapt, komt een tijdje later een slavenkaravaan tegen, en ge raadt het nooit: de oogverblindend mooie slavin die aan de boom geketend is, was zowaar de bazin van de stad die gerund werd door vrouwen!

    De koningin van de stad haat Tarl. Maar eigenlijk haat ze hem omdat ze er heimelijk verliefd op is, omdat hij zo mannelijk is, wat de inwoners van haar stad niét zijn, en dat ze eigenlijk gewoon wil gedomineerd worden en de slaaf worden van een man die het beter weet dan de vrouwtjes.

    Tarl wil ze natuurlijk bevrijden, maar het is ingewikkeld. Want hij wil ze niet alleen bevrijden, hij wil ook dat zij wil dat hij haar bevrijdt. Dat ze toegeeft dat ze als vrouw ondergeschikt is aan hem als man. Maar dat wil zij dan niet toegeven, terwijl ze het eigenlijk wel wil. Wheels within wheels.

    Maar goed. Behalve dat het uiteraard totaal onverdedigbaar is in het Huidig Tijdsgewricht, en dat John Norman maar blijft worldbuilding in ons gezicht smijten, is het eigenlijk wel een onderhoudend boek. Beter dan het vorige. Ik geef het 3 sterren op 5, mostly harmless maar iets beter dan het eerste boek.

  • Gor #1: Tarnsman of Gor

    Jaja, ik weet het. Gor is not done. Maar kijk: ik ben een fan van schlock, en ik had er nog niéts van gelezen. Ik weet dat de serie op den duur devolueert in totale vrouwenhaat en quasi-pornografie, maar ik ben oprecht benieuwd om het te lezen. En als het te erg word, stop ik er wel mee. (Of lees ik verder, uit ramptoerisme, natuurlijk.)

    Tarnsman of Gor volgt de template van John Carter en zoveel andere gelijkaardige boeken/series: Tarl Cabot, mild-mannered professor aan een universiteit ergens in Amerika, wordt getransporteerd naar Gor, een planeet aan de andere kant van de zon, en blijkt er een soort superman te zijn.

    Gor is een patriarchale wereld met kasten en slaven, een pre-industriële samenleving met stadstaten. Tarl vindt zijn vader terug, die baas blijkt te zijn van één van de belangrijkste steden. Tarl zit in de Warrior-kaste, en blijkt voorbestemd om een tarnsman te worden. Tarns zijn grote intelligente roofvogels, en tarnsmen zijn zo ongeveer de meest geëerde mensen in elke stadstaat.

    Tarl wordt opgeleid tot tarnsman, blijkt (uiteraard!) daar uitstekend in te zijn, blijkt (uiteraard!) een ongelooflijke zwaardvechter, en wordt (uiteraard!) de meest Goreaanse inwoner van Gor. Hij leert de taal, de geschiedenis, de gebruiken, en bombardeert er ons, zijn lezers, voortdurend mee. ‘t Is worldbuilding, maar aan honderd per uur.

    Het is in eerste instantie niet helemaal duidelijk waarom Tarl precies zo streng opgeleid wordt, maar dan komt de aap uit de mouw: Tarl moet naar een andere stad gaan en er de home stone van stelen. Elk huis heeft zo’n steen, en elke staf heeft er ook één, een beetje zoals het Palladium.

    Volgen avonturen en seksslavinnen.

    Mja.

    Goéd is het niet. Degoutant slecht ook niet. Mostly harmless.Ik geef het 2.75 op 5, net niet gebuisd.

  • Léon L’Africain

    Leo de Afrikaan is geboren als al-Hasan ibn Muhammad al-Wazzan al-Zayyati al-Gharnati al-Fasi, ‘t is te zeggen Hassan de zoon van Mohammed de weger van de Zayyati-stam, van Granada en van Fez.

    Hij is geboren in Granada, waar zijn vader een belangrijke man was: hij controleerde maten en gewichten. Na de val van Granada vlucht de familie naar Fez, waar ze een nieuw leven opbouwen, Hassan een degelijke opleiding krijgt en kwamsuis diplomaat wordt als de echte diplomaat waar hij mee samen reist komt te overlijden op een missie naar Timboektoe. Allerlei dingen gebeuren, en hij moet verhuizen naar Caïro, doet een Hajj, gaat naar Constantinopel, terug naar Caïro, wordt gevangen genomen door piraten en verkocht aan of all people de Paus.

    En daar komt hij de échte geschiedenis binnengewandeld. Amin Maalouf heeft de biografie van het Leo aangevuld, maar het is wel degelijk een echt bestaand personage, hoe ongelooflijk het verhaal soms mag klinken.

    Ik begon het boek met lange tanden te lezen — het is altijd wat aanpassen, zo van wegwerpverhalen in het Engels naar literair Frans overstappen — maar uiteindelijk is het helemaal meeslepend om te lezen. En helemaal uiteindelijk is het veel te kort. Ik weet niet goed hoe er de vinger op te leggen, maar het boek lijkt uit evenwicht.

    Het lijkt alsof de periode tot zijn pakweg zeventien jaar 80% van het boek zijn, en dat de rest, en vooral dan het hoofdstuk in Europa, er min of meer doorgehaspeld wordt. En, uiteraard: uiteindelijk keert hij terug naar Afrika als hij veertig is, en daar stopt het boek.

    Het was bijzonder interessant om die periode rond het jaar 1500, met het einde van de reconquista, de ontdekking van Amerika, de strijd tussen Paus en Keizer Karel, te bekijken vanuit het standpunt van een niet-Europeaan. Maar vreemd genoeg vond ik het een bijna steriel verhaal. Dit gebeurde, en toen gebeurde dit, en daarna gebeurde dat en dan dat. Ik miste diepgang. Ik had het langer gewild. En er zijn echt wel net iets té veel plaatsen waar Hassan door letterlijk ongelooflijke toevalligheden op zijn pootjes terechtkomt.

    Maar wel aangeraden hé. Dat wel.

  • Tafel en stoelen te koop

    Ik ben eens benieuwd of we onze tafel en stoelen gaan kwijtraken. Ik ben er wat bang voor, eerlijk gezegd.

    ‘t Is nochtans écht een fantastische tafel. Akkoord, gebruikt, maar toch in degelijke staat. En design en al. Akkoord, design van een tijdje geleden, maar dat begint al naar de vintage te gaan, nee? 🙂

    Het staat op 2dehands.be, en ik heb geen flauw idee wat we moeten doen als we ze daar niet verkocht krijgen. Ik heb écht geen goesting om ze weg te geven, daar hebben we er veel te lang voor gespaard.

  • De tafel door de kerk

    We hebben stoelen, de stoelen zijn totaal onverwacht niet door onszelf betaald, dat wil zeggen dat er budget was voor een tafel.

    De parameters: minstens 100cm van breedte, niet te lomp, geen tafelpoten in de weg van de voeten, in- en uitklapbaar.

    Geert raadde Treeline aan, en die maken inderdaad bijzonder schone dingen. Helaas: niet inklapbaar, en dat is voor ons een breekpunt. We willen écht een tabel die plaats heeft voor minstens zes als ingeklapt, en plaats voor liefst twaalf als uitgeklapt.

    We zijn bij Deba gaan kijken. We hebben daar denk ik een kilometer of tien gewandeld in die winkel, maar vreemd genoeg niet echt iets gevonden. Er staan gelijk vijfhonderd tafels, maar ofwel zijn de poten onhandig (twee grote U’s op het einde, waardoor ge er op het eind altijd met uw stoelpoot tegen zit, of een soort spinachtig staketsel in het middel, of poten die op een andere manier in de weg zitten als ge aan tafel zit), ofwel hebben ze een vaste lengte, ofwel zijn ze niet breed genoeg (90 cm is te weinig).

    Dan zijn we op aanraden van Pieter doorgestoken naar Jonckheere, een kilometer of twee verder op dezelfde baan in Sint-Niklaas. Ik heb geen flauw idee wat ze daar in het water steken, maar dat was ook al zo’n ongelooflijk massief grote winkel.

    Met wél tafels die ons aanstonden. Lang verhaal kort: het moment dat we een verkoper gevonden hadden, hebben we meteen een tafel gekocht. Het is deze geworden, maar dan wel in een andere kleur (lichtgrijs blad en zwarte poten):

    Wel wel. Ingeschoven 220 cm, uitgeschoven 320 cm. En zoals ge ziet: bijzonder gemakkelijk in- en uit te schuiven. Ze komt toe op 4 januari.

    We gaan nog ons best mogen doen om de tafel en stoelen die we nu hebben, kwijt te raken. De zes stoelen waren — 20 jaar geleden — 300 euro per stoel, en de tafel was eigenlijk ook wel redelijk duur. En ze zijn niet eens kapot of zo: de tafel moet eens angespannen worden en een paar van de stoelen moeten eens opnieuw gelijmd worden, maar voor de rest zijn ze nog goed.

    Dus we doen ze liever niet weg voor niets, of naar de kringloopwinkel of zo. Een paar honderd euro moet doenbaar zijn, denk ik. Op tweedehands of zoiets. Morgen eens goede foto’s nemen.