Jan is al direct weer weg naar een maat, Anna (die al een paar dagen thuis is wegens verkoudheid-achtig) ligt nu al een paar uur te bassen gelijk een zeehond, Zelie zou morgen eigenlijk moeten gaan werken maar heeft een keelontsteking en koorts; Louis is de enige die “gewoon” thuis is.
Normaal gezien waren het nu Gentse Feesten.
Sandra en ik hebben nog twee weken verlof.
Binnen twee weken moet ik een Serieuze Professionele Beslissing nemen.
De tomaten groeien proper verder en lijken — op één plant na — nog niet verschrikkelijk te leiden onder het kakweer.
Het kakweer is wél ideaal om in te slapen: niet te koud, niet te warm.
Frankenstein in Bagdad, mijn audioboek voor op de velo is uit, ideaal excuus om aan een nieuw te beginnen en dus (als het niet te veel regent) ga ik nog wat met de velo rijden de volgende dagen. Met een nieuw boek, of met de podcasts die ik nog moet inhalen: uren en uren en uren Conan O’Brien Needs a Friend en Not a Podcast (de A Song of Ice and Fire reread, met afleveringen van ettelijke uren per hoofdstuk).
Winter is het mooiste meisje van de hele maan. Zó mooi dat haar slechte stiefmoeder haar verplicht heeft haar eigen gezicht te verminken, maar nog is ze mooier.
Winter is opgegroeid samen met prinses Selene en met Jacin de zoon van een paleiswachter. En dan is Selene gestorven — verbrand in een “ongeluk” en haar lichaam is nooit teruggevonden. En dan is er iets gebeurd waardoor Winter besluit om nooit meer haar bioelektrische manipulatiekracht te gebruiken.
Helaas wil dat zeggen dat ze ook langzaam gek wordt: iets met de energie die niet mag accumuleren of zoiets, ‘t is complex maar het gevolg is dat ze voortdurend visioenen heeft. De muren bloeden, ze bevriest langzaam en kan niet meer bewegen, endin, niet zo aangenaam.
(Ik vermoed dat Meyer de inspiratie haalde van Sneeuwwitje’s vlucht in het bos, met de griezelige bomen en ogen en alles.)
En jazeker: iedereen komt iedereen tegen, en jazeker, er is een happy end. Meer dan dat is er niet over te zeggen zonder dikke vette spoilers.
‘t is een tienerboek over sprookjes en het is science fiction-light en het is leutig om lezen. En meer dan dat is er ook niet over te zeggen.
Een tussenboek, met de achtergrond van Levana, de Slechte Koningin van de Maan.
Natuurlijk staat ze voor de stiefmoeder van Sneeuwwitje, en aangezien het laatste boek Winter heet, kan het niet anders dat het het verhaal van Sneeuwwitje zal zijn.
Een kort boek, en ik weet niet goed wat ik er van moet denken.
Leana is een (ha!, hoe kan het ook anders!) archetypisch slechte slechterik, en dit boek maakt er hoegenaamd geen sympathiek personage van, maar we weten wel waar ze vandaan komt en waarom ze is zoals ze is.
Ze blijft ongelooflijk en bijna karikaturaal gemeen, maar dit boek geeft ook een idee van hoe het anders had kunnen zijn.
Op naar het laatste boek en het onvermijdelijke happy end!
Ik had nooit geraden waar Cress over zou gaan, had ik de cover niet gezien — het haar maakt het duidelijk dat het om Rapunzel gaat.
Cress (kort voor Crescent) zit niet in een toren opgesloten maar wel in een satelliet tussen Maan en de Aarde. Zij is afkomstig van de Maan, maar ze is één van de onfortuinlijken die géén bioelectrische energie kunnen manipuleren.
Normaal gezien zou ze dan doodgedaan worden, maar bleek dat ze een soort fantastische hacker was, en dus werd ze gevangen gezet in die satelliet en zorgt ze er onder meer voor dat de ruimteschepen van de Maan onzichtbaar blijven voor de radar- en andere detectieinstallaties op Aarde.
Ze heeft Onze Vrienden Van De Vorige Boeken gevolgd via de media, en is stiekem verliefd geworden op “Kapitein” (eigenlijk géén kapitein) Thorne, de knappe piraatachtige mens van het vorige boek.
Ik vond het na afloop een zeer fijn boek. De personages worden zowaar complexer en alles!
Ding dong, boek twee van de reeks. Ik dacht eerst dat Scarlet Sneeuwwitje zou zijn (met haar rode lippen en zo), maar natuurlijk was het Roodkapje.
Roodkapje woont bij haar grootmoeder in een dorpje in Frankrijk. Haar moeder is gestorven, haar vader is uit het beeld verdwenen. En dan wordt haar grootmoeder ontvoerd, en komt ze Wolf tegen, een mysterieuze straatvechter die misschien wel weet waar haar grootmoeder is.
Maar is hij te vertrouwen? En waarom gedraagt hij zich zo vreemd? Het lijkt wel alsof hij nog nooit een blauwe hemel gezien heeft, of een tomaat gegeten…
Ondertussen aan de andere kant van de wereld was Cinder op het einde van het vorige boek in de gevangenis geraakt. Waar ze natuurlijk prompt uit ontsnapt, samen met een piraat-achtige figuur die onder meer een schip van de militairen gestolen heeft.
En de Koningin van de Maan smeedt nog altijd Snode Plannen.
Ook hier viel ik niet voortdurend omver van de onverwachte ontwikkelingen, ook hier kon mij dat niet zo hard schelen.
En ja, uiteraard komen Cinder en haar maat en Scarlet en Wolf elkaar tegen en trekken ze samen op pad.
Een soep van genres, deze reeks. Young Adult, en tegelijk Fantasy en Science Fiction,en ook Romance en ook gewoon een hertaling van sprookjes.
Ik ben het niet helemaal eens met de genres, want er komt geen magie aan te pas, en alles dat gebeurt is verklaarbaar en wordt ook verklaard op basis van wetenschap. Er komen geen elfen in voor maar wel Lunars, mensen die generaties en generaties geleden naar de Maan geëmigreerd zijn. Ze kunnen mensen dwingen dingen te doen, en bijvoorbeeld ook anderen doen geloven dat ze er anders uitzien — glamour zou dat zijn bij elfen, hier is het de genetisch verworven kunst van de manipulatie van van bioelectrische energie. Okay, een beetje handgewuif, maar toch: geen magie.
Cinder is een soortement hervertelling van Assepoester. Cinder Linh is een cyborg (‘t is te zeggen, 38% van haar lichaam is robotisch na een niet nader gespecificeerd ongeluk toen ze 11 was). Ze kan als de beste overweg met mechanische dingen en heeft bijvoorbeeld een androïde als vriend.
Haar familie is een boze stiefmoederachtige figuur en twee zussen, één jonger en lief, één ouder en gemeen.
De Vierde Wereldoorlog is een hele tijd geleden gekomen en gegaan, de wereld is opgedeeld in grote blokken, zij woont in Nieuw Beijing, de hoofdstad van het Oostelijke Gemenebest, dat geregeerd wordt door een Keizer.
De rest van het verhaal laat zich een beetje raden: ze komt de kroonprins tegen, en Allerlei Gebeurt. Op een bepaald moment verliest ze niet haar schoen maar haar hele voet.
Er is ook een gemene besmettelijke ziekte die de ronde doet, de Boze Koningin van de Maan die wil trouwen met de kroonprins en zo het Gemenebest en wellicht later de wereld wil overnemen. Er is ook discriminatie van cyborgs, en medische experimenten, en een verdwenen prinses van op de maan die eigenlijk de échte Koningin van de Maan zou moeten zijn.
Er gebeuren zeer (zéér) weinig verrassende zaken, maar ik heb wat sommige dingen betreft een kinderhand, en die is gauw gevuld.
Zo ook met dit boek. Uitgelezen op minder dan een halve dag. En op naar het volgende.
Greyson is The Toll geworden, een religieuze leider. De reden daarvoor en manier waarop zouden boek twee totaal spoileren, dus hey.
Waar de tussenhoofdstukstukjes in de vorige boeken extracten waren uit de dagboeken van verschillende scythes (scythes zijn verplicht een dagelijks dagboek bij te houden), zijn het in dit boek gesprekken van Thunderhead met zichzelf. Of met versies van zichzelf. Experimenten in een sandbox, lijkt het wel, om te zien in welke richting het kon groeien. Of kan groeien — want het is niet duidelijk of het om exploraties gaat vóór Thunderhead bewust werd dan wel na.
Dit boek begint drie jaar na de enorme cliffhanger op het einde van het vorige boek. Rowan en Citra zijn al drie jaar verdwenen, en Goddard is al drie jaar zijn macht aan het uitbreiden.
Goddard krijgt trouwens, zoals ik had verwacht, een degelijke backstory en motivatie. Geen goede motivatie, maar wel een intern consistente.
Het komt allemaal tot een logisch maar toch nog zowel spannend als voldoening schenkend einde.
Ik kan mij zeer goed inbeelden dat er (véél) mensen zijn die zeer kwaad zullen worden op dat einde, maar ik dus niet.
Moeilijk om ook maar iets te schrijven zonder boek 1 te spoileren.
Citra is scythe geworden, Rowan ook. Op een manier.
Er komt een nieuw personage bij, Greyson. Die redt op een bepaald moment het leven van Citra, en dat heeft gevolgen. Hij zit in een organisatie die zo ongeveer de agenten van Thunderhead zijn, en zijn inmenging in scythe-zaken (ten strengste verboden voor Thunderhead zelf en bij uitbreiding al wie in de buurt van Thunderhead zit) zorgt ervoor dat hij “unsavory” wordt, en dus geen persoonlijk contact meer heeft met Thunderhead.
Goddard blijft een zeer slechte slechterik, en misschien wel het enige personage dat redelijk zwartwit blijft. Dat leek ook zo te zijn met de meeste personages in het eerste boek, maar op die Goddard na is iedereen nu aangenaam grijs-achtig, Thunderhead zelf inbegrepen.
We komen ook meer te weten over de Tonists, de verzamelnaam voor een resem religieus-achtige sektes met een redelijk nonsensicaal samenraapsel van ideeën uit andere religies — zoeken naar de juiste toon, en of dat die noot dan wel die noot zou zijn, dat soort zaken.
Oh, en ook: meest cliffhangerige cliffhanger ooit.
“A true successor to The Hunger Games” staat er op de cover.
Ach, ach, ach.
Het zit er in dat dit een film wordt, ja. Het is alleszins filmisch genoeg. En ja, er koen ook jonge mensen in voor. En het is in de toekomst. Maar daar stopt het zo ongeveer, denk ik.
Scythe speelt zich af een jaar of 250-300 in de toekomst. Tweehonderd jaar geleden heeft het amalgaam van computers en algoritmes dat we nu “the cloud” noemen, bewustzijn gekregen. En eens het bewustzijn had, heeft het meteen de teugels in handen genomen: mensen hoeven niet meer ziek te worden of dood te gaan, iedereen en alles krijgt nanobots ingeplant om subtiel of minder subtiel bij te sturen waar nodig. Depressie kan verholpen worden, niemand gaat nog dood, de centrale intelligentie — the Thunderhead genaamd door mensen die er in het begin wat bang voor waren — zorgt ervoor dat er voldoende eten is, dat de natuur weer helemaal in orde komt, zelfs dat sommige uitgestorven dieren (de dodo!) terugkomen.
Niet verkeerd te verstaan: Thunderhead is geen dictator, mensen blijven vrije wil hebben. Wie niet wil meewerken, wordt “unsavory” en wordt scheef bekeken, maar niet meteen gestraft. Ze verliezen wel hun toegang tot de persoon Thunderhead, waar alle andere mensen mee kunnen spreken. Ze kunnen Thunderhead alleen maar als “gewoon” internet gebruiken. En ze moeten om de zoveel tijd op gesprek met een ambtenaar.
‘t Is dus geen verhaal van rebellie tegen Thunderhead.
Thunderhead had namelijk helemaal in het begin een aantal zeer duidelijke regels opgesteld: het zou zelf geen macht over dood en leven hebben. ‘t Is te zeggen: iemand die voor de leute of wegens een ongeluk pakweg van een gebouw springt of onder een trein raakt, die wordt weer levend gemaakt. Maar zelf nieuw leven maken, of mensen voor altijd dood doen: daar houdt Thunderhead zich ver van.
Natuurlijk, als iedereen blijft leven en niemand gaat dood, wil dat zeggen dat binnen de kortste keren de Aarde (zelfs met alle kunstgrepen van Thunderhead) stampvol zit.
En dus zijn tweehonderd jaar geleden de Scythes opgericht: een organisatie die mensen dood doet. Iedere scythe wordt zorgvuldig gekozen en opgeleid — “geen mensen willen dood doen” is zowat een basisvereiste — en krijgt dan een quotum van mensen die hij.zij moet dood doen. Mensen die door een scythe worden beëindigd, worden niet meer opnieuw tot leven gebracht door Thunderhead. En Thunderhead houdt zich niet bezig met wat scythes doen. Nooit. Stelt geen vragen, moeit zich niet.
Citra en Rowan worden allebei gekozen om in de leer te gaan bij Scythe Faraday. Tegen de gewoonte in, want normaal gezien neemt een scythe maar één leerling tegelijk. En noch Citra, noch Rowan willen scythe worden — wat meteen een punt in hun voordeel is.
En dan Gebeuren Er Dingen, en komen ze elk bij een andere scythe terecht. Citra bij Scythe Curie en Rowan bij Scythe Goddard (ah ja, de scythes nemen een naam van een beroemd personage uit het verleden aan als ze scythe worden).
Curie heeft in haar jeugd, zeer lang geleden, dingen gedaan waar ze nu absoluut niet meer achter staat. Goddard is een scythe die, tegengesteld aan alles wat de traditie wil, plezier schept in mensen dood doen. Niet één voor één na zorgvuldig overwegen, maar in grote massa’s samen.
Een heel fijn boek, vond ik. Geen idee of het een goede film zou maken, en absoluut geen idee waar het vervolg naartoe gaat, maar ik ben alvast zeer benieuwd.
Het deed raar, moet ik toegeven. Voor het eerst in de dertig of zo jaar dat we samen zijn, hebben we samen één belastingaangifte ingevuld.
Niet dat er enorm veel in te vullen was — Big Brother weet precies hoeveel geld ik aan welke liefdadigheden schenk en precies hoeveel ik verdien — maar toch.
Gedoe met het kadastraal inkomen zoeken, en de jaarlijkse calvarie van kijken welke lening(en) we precies kunnen inbrengen voor hoeveel: dat kunnen ze blijkbaar nog niet automatisch doen.
Dit jaar ook een vreemde boodschap op de eerste pagina van Taxonweb, nog vóór ik aan de aangifte zelf begon: dat Internationale Afspraken En Uitwisselingen Van Informatie aan het licht hadden gebracht dat ik inkomsten had uit Nederland.
Inkomsten uit Nederland? Ik?
Geklikt op de link, een pdf gedownload, blijkt: een Nederlandse levensverzekering van 0 euro en met de status “geannuleerd”.
Nee, geen idee wat dat zou kunnen zijn. Ik heb het nergens ingevuld opnde aangifte — ik zou niet weten waar dat trouwens zou kunnen.
Ik heb, na nalezing, getekend met mijn itsme, en dan heeft Sandra getekend met haar itsme, en dat was dan, een minuut of twintig later, dat.
Nu is het wachten op een eventuele terugbetaling. Spannend!
Boek één: Jonas is twaalf jaar oud en leeft in een schijnbaar perfect geordende wereld. Elk gezin heeft een vader en een moeder en twee kinderen. Elk jaar worden er 50 kinderen geboren en het jaar erna toegewezen aan een familie. Elk jaar van hun derde tot hun twaalfde is er een ceremonie waarbij de kinderen iets meer of anders mogen (ze krijgen een fiets, een andere haarsnit, kledij met knopen vooraan in plaats van achteraan).
Bij de twaalfde ceremonie krijgen ze een beroep toegewezen: van architect over kinderverzorger tot rioolwerker en draagmoeder. Ze hebben daar zelf geen keuze in te maken (net zoals er geen keuze van levenspartner is).
Jonas wordt Receiver of Memory. Hij krijgt herinneringen van de vorige receiver, die nu giver is geworden. Eén van de eerste dingen die hij krijgt, is de herinnering dat er kleuren zijn in de wereld — in het dorp waar hij woont, zijn er geen kleuren. Ook geen geweld, geen muziek, geen verliefdheid, geen liefde.
Jaja, een postapokalyptische wereld. Met een plot dat ik eerder in de jaren 1960 zou verwachten. En met iets dat mij eerlijk gezegd heel hard stoorde: een zeer vreemde mengeling van realisme en niet-realisme. Er is duidelijk iets erg gebeurd in het verleden, en het is duidelijk de bedoeling om een wereld in onze toekomst te maken: de giver of memories heeft boeken uit onze tijd en zo.
Behalve die boeken heeft hij ook een soort eidetisch geheugen van het verleden — geen genetisch geheugen zoals de Bene Gesserit, maar wel degelijk volledige klank- en licht- en gevoelenseheugens. Geen idee hoe die ooit geëncodeerd zijn, en ook een idee hoeveel generaties we ondertussen ver zijn of hoe lang ze het nog gaan kunnen doorgeven, want het doorgeven van de herinneringen gebeurt door middel van een soort handoplegging, waarna ze wég zijn in de ene persoon en aanwezig in de tweede persoon — dus redelijk fragiel allemaal: een hartaanval of een schielijk ongeval van een kersverse Receiver en ze zijn álles kwijt.
Het was allemaal zeer voorspelbaar, vrees ik. Een boek voor jonge tieners die nog geen andere gelaardige boeken gelezen of films gezien hebben.
⁂
Boek twee verlegt de focus naar een ander dorp, met de ook circa twaalfjarige Kira. Ze woont in een dorp dat technologisch zo ongeveer middelleeuws is — het dorp van Jonas was meer Logan’s Run van technologie. Haar vader was een tijd geleden gestorven tijdens een jachtpartij, en zij was geboren met een misvorm been.
Normaal gezien zou ze nooit in leven gebleven zijn, maar haar grootvader leefde toen nog, en die was een machtige man in het dorp, en alsdus. In het begin van het boek sterft haar moeder, de weefster van het dorp. Kira riskeert alsnog verstoten te worden, maar blijkt dat ze — net zoals Jonas uit het vorige boek — een magisch-achtig talent heeft: ze kan prachtige dingen weven, en in wat ze weeft kan zij dingen zien.
Net zoals Jonas wordt ze ook in bescherming genomen door the powers that be. De grote ceremonie in haar dorp is het lied dat jaarlijks gezongen wordt door de Zanger, die tijdens het zingen een prachtig gewaad aanheeft dat volgeborduurd staat met gebeurtenissen uit het verleden, en die een prachtig gekerfde houten staf heeft om bij te houden waar hij over aan het zingen is.
De moeder van Kira repareerde soms eens een stukje versleten gewaad; aan Kira wordt gevraagd om hele stukken niet alleen te repareren maar te hermaken. Ze leert niet alleen weven maar ook stof kleuren — vandaar ook de titel: “gathering blue”, omdat ze alle kleuren kan maken maar niet blauw, en één van de personages op een bepaald moment op zoek gaat naar wede, waarmee blauw kan gemaakt worden.
Het is opnieuw niet enorm subtiel, wat het boek doet — zo is dit een stukje van het lied van de zanger:
Ravaged all, Bogo tabal Timore toron Totoo now gone…
Tja. Bogotá, Baltimore, Toronto. Een beetje Patskrant-niveau, vond ik op het moment zelf.
Uiteindelijk is het min of meer hetzelfde boek als het vorige: vreemd dorp, hoofdpersonage heeft een magische kracht, krijgt een zekere mate van macht, ontdekt de waarheid, doet er iets aan.
⁂
Boek één heeft een open einde, dacht ik. Neen dus. Blijkt dat Jonas uit boek één in boek drie “Leader” is geworden van een derde vreemd dorp — een dorp waar iedereen welkom is die om welke reden dan ook niet in andere dorpen wil of kan leven. Een dorp zonder lidwoorden, blijkbaar:
Matty has lived in Village and flourished under the guidance of Seer, a blind man known for his special sight. Village once welcomed newcomers, but something sinister has seeped into Village and the people have voted to close it to outsiders. Matty has been invaluable as a messenger. Now he must risk everything to make one last journey through the treacherous forest with his only weapon, a power he unexpectedly discovers within himself.
Matty kwam ook al in boek twee voor: hij was degene die op zoek ging naar die wede.
Nu woont hij bij Seer (die blind is — get it? ‘t is een blinde ziener!), en gaat hij om de zoveel tijd eens over en weer naar andere dorpen, onder meer het dorp van Kira.
En tja, het boek is weer in hetzelfde bed ziek. Ik heb niets tegen de mengeling van sciencefiction en magie, ik heb wel iets tegen totaal onlogische werelden. De drie dorpen liggen maximum een kilometer of tien van elkaar, er zijn enorme verschillen in technologie, er wordt blijkbaar handel gedreven tussen dorpen die verder helemaal afgesloten zijn van elkaar, aargh!
Natuurlijk (wat hadt ge gedacht?) blijkt dat Matty ook magische krachten heeft. En natuurlijk is er ook in dit boek een twist.
Het verhaal van boek één en boek twee wordt in boek drie besloten. Ik had geen idee waar het in het laatste boek zou over gaan.
⁂
…en kijk, we komen terug naar het dorp van boek één, waar we Claire tegenkomen, die op haar twaalfde de taak van Vessel — draagmoeder — toegewezen krijgt. Tegen dat ze veertien is, is ze zwanger van een kind dat ze nooit zal kennen. En dan loopt er iets fout: ze krijgt een keizersnede en mag geen Vessel meer zijn. Ze wordt heringedeeld in de viskwekerij, maar in al de verwarring waren The Powers That Be vergeten haar een nieuw voorschrift voor emotiedodende pillen te geven.
Waardoor ze niét vergeet dat ze een kind heeft gehad dat ze wil vasthouden. En ze op zoek gaat naar Product 36, dat een zoon blijkt te zijn. Waar ze zo goed en zo kwaad mogelijk een relatie mee opbouwt: om de zoveel tijd gaat ze op bezoek in de kindercrèche.
En dan verdwijnt haar nauwelijks twee jaar oude zoon uit het dorp, en vlucht ze ook weg, op zoek naar hem. Ze gaat aan boord van een rivierboot. Einde deel één van boek vier.
Begin deel twee van boek vier: die boot moet schipbreuk geleden hebben, want het volgende dat gebeurt is dat ze aanspoelt in (wait for it, wait for it) een vreemd dorp met zijn eigen regels gewoontes, helemaal van de wereld afgesloten. Zonder geheugen.
Het spreekt vanzelf dat ze op een bepaald moment haar geheugen terugvindt, en dat ze dan alsnog op zoek wil gaan naar haar zoon. Helaas ligt het dorp weliswaar aan de zee, maar het is ook omringd door een enorm hoge klif. Ongeveer een derde van het boek is een Karate Kid-achtige montage waarin Claire over verschillende jaren leert die klif te beklimmen.
En neen, dat is niet logisch. Een klein diagram om mijn bezwaar duidelijk te maken: als die boot van deel één (die handel drijft met de andere dorpen) tot in de buurt van het dorp in boek vier geraakt, dan moeten de boten van het dorp uit boek vier ook in de buurt van de dorpen uit boek één, twee en drie geraken.
Afijn. In deel drie van boek vier is Claire ontsnapt en woont ze in het dorp van boek drie. En dan zijn er shenanigans en is het allemaal een happy end.
⁂
Ik heb niets tegen kinderboeken. Sommige van de beste boeken die er zijn, zijn kinderboeken. Deze boeken, vrees ik, lezen als schoolboeken. Het soort boeken dat soms bijna geschreven lijkt om een Interessante Discussie Tijdens De Les over te hebben, of een Interessant Vraag Voor Het Mondeling Examen uit te halen. Boeken die stampvol Boodschappen zitten, met Metaforen en dergelijke.
Wellicht had ik dit graag gelezen in het vijfde of zesde leerjaar — op voorwaarde dat het geen verplichte lectuur was, à la Het stenen bruidsbed of De muur of De Man Die zijn haar kort liet knippen.
Joe Tournier stapt van de trein. Hij weet welk jaar het is (1898), maar hij heeft er geen idee van hoe hij hier geraakt is. “Hier” is de Gare du Roi. Hij vraagt zich even af waarom de naam van het station Frans is, en dan vraagt hij zich af waarom hij zich dat eigenlijk afvraagt — iedereen weet toch dat alle namen van stations in het Frans zijn in Londres, in de Franse kolonie Engeland. Hij ziet richtingaanwijzers voor de Koloniale Bibliotheek, het Musée Britannique, de Métro, maar hij weet niet waar hij woont.
Een vriendelijke man op het perron begeleidt hem maar het hospitaal, waar ze hem opvangen en een advertentie in de kranten zetten om te proberen achterhalen of deze mens met geheugenverlies familie heeft. Een paar dagen later komen zijn vrouw en zijn eigenaar naar het hospitaal: blijkt dat hij een weggelopen slaaf was.
Hij herinnert zich inderdaad flarden van zijn leven — maar ook flarden van een ander leven, waar Londen niet Londres is maar London. En dan krijgt hij een postkaart van een vuurtoren. De postkaart is een kleine honderd jaar geleden gepost en zegt alleen
Dearest Joe, Come home, if you remember. M
Ik vond dat een uitstekende premisse voor een boek, en de rest van het boek heeft mij ook niet teleurgesteld.
Mysterieuze mysteries, fijne personages, gevechten op zee, tijdreizen en een interessante manier om tijdparadoxen te analyseren (iets met reuzenschildpadden).
Het heeft de afgelopen weken denk ik zo ongeveer elke dag geregend. Het kan zijn dat ik mij vergis, maar ik dat het verleden jaar geen enkele dag geregend heeft. Voor zover ik nu zie, zorgt de regen niet voor enorm veel problemen.
Wel veel mos, wat ik in juli niet echt meer verwacht, maar voor zover ik zie niet enorm veel slachtoffers — op twee plantjes na, waarvan ik had gehoopt dat ze het in de verzengende hitten en droogte goed zouden doen. Maar dus wel enorm content van het mos:
Het blijft spannend voor de kruiptijm, maar voor zover ik ook daar zie, is er niets aan het dood gaan. Wel integendeel: zo ongeveer alle tijm die kan in bloei staan, staat in bloei. En dat wil dus zeggen dat hij binnenkort zal uitzaaien, hoera!
De tomaten blijven het degelijk doen, op één plant na. Vergelijk deze twee tomatenplanten op minder dan anderhalve meter van elkaar, in dezelfde grond geplant, met ongeveer evenveel zon en water en verzorging:
“Er is geen pagina waar ik mij niet erger,” schreef ik een paar dagen geleden. En ik vervolgde met “Nog goed dat de inhoud uitstekend is.”
Nu ik het boek eindelijk uitgelezen heb, ga ik dat licht nuanceren. In de plaats van “Nog goed dat de inhoud uitstekend is” zou ik eerder “En op de keper beschouwd, gaat vooral de ergernis mij bijblijven” schrijven.
Want ja, het stoort mij mateloos, het Nederlands-Nederlands in Geert Mak’s Grote Verwachtingen. Ik overdrijf bijvoorbeeld nauwelijk als ik zeg dat Mak om de paar paragrafen met name gebruikt. Dit is in hoofdstuk 9:
Hyper- maar dan ook hyperirritant.
Ik begrijp dat een Nederlander het volste recht heeft om in zijn eigen idioom te schrijven, maar ik zweer dat ik dit boek liever (om niet te zeggen gemakkelijker) zou gelezen hebben in een Engelse vertaling. Dingen worden niet verkocht, maar ofwel gaat het over “verkopingen” ofwel “staat het in de verkoop”. Het gaat er niet fel aan toe, het “gaat fel toe”. Men geeft niet toe maar “gaat om”. Men heeft er “de smoor over in”. “Herman Van Rompuy” wordt constanst als “Herman van Rompuy” geschreven — een klein detail ongetwijfeld, maar tekenend voor het Nederlandcentrisme van het hele boek.
En opnieuw: zijn volste recht. Maar wel teleurstellend.
Mak begint het boek met een verontschuldiging-slash-waarschuwing:
Bijna twintig jaar geleden schreef ik een boek over Europa in de twintigste eeuw. Het eindigde in 1999. Het schreeuwt om een vervolg: wat gebeurde er met de Europese wereld tijdens die turbulente start van de 21ste eeuw? Ik zou natuurlijk dolgraag meekijken over de schouder van de slimme geschiedenisstudent die in 2069, na een halve eeuw, over onze tijd een scriptie mag maken. Een vrolijk verhaal wordt het niet, vrees ik, maar zeker interessant. Zowel de Verenigde Staten van Amerika als, later, de Europese Unie konden immers worden beschouwd als grote historische projecten. Projecten waarmee vrije burgers probeerden het verloop van de geschiedenis in eigen hand te nemen in plaats van die te ondergaan. Projecten die hun oorsprong vonden in de idealen van de Verlichting, van de rechten van de mens, van vrijheid, gelijkheid en broederschap – ook internationale broederschap. Waar kwam de onttakeling van zoiets moois dan vandaan?
Mijn jeugdige historicus heeft, met zijn afstand in de tijd, een goed overzicht. Ik niet. Hij maakt me jaloers.
Een historicus heeft afstand nodig. En Geert Mak is hoedanook geen historicus maar een journalist. Grote verwachtingen is uiteindelijk niet veel meer dan een lange opsomming van feiten. Wie gemiddeld goed de actualiteit gevolgd heeft de laatste twintig jaar, zal hier weinig nieuws vinden. Zelden of nooit wordt er een conclusie getrokken, of analyse gedaan.
Blijft over: een samenvatting van het nieuws, gelardeerd met (zeer, zéér) veel uitdrukkelijke verwijzingen naar de gesprekken die Mak had met allerlei mensen over heel Europe. In die mate dat ik het vaak vermoeiend vond, als hij nog maar eens over één van zijn tientallen en tientallen internationale goede vrienden had.
Het boek is ruwweg per onderwerp opgesplitst (de aanloop naar en het begin van Poetin, 9/11 en nasleep, de uitbreiding van de EU, vluchtelingencrisis, het democratisch deficit in de EU, de bankencrisis, hoe PiS de baas werd in Polen, Griekenland en de Eurocrisis, etc. etc.) — niet echt iéts om vrolijk over te worden. Sommige onderwerpen worden zuiver chronologisch behandeld, andere springen meer over en weer. Hier en daar worden heel soms eens verbanden gelegd, maar dat is meer uitzondering dan regel.
Tussen de hoofdstukken laat Mak getuigen aan het woord. Boeiend en interessant, daar niet van. Aydin Soei, dochter van Iraanse vluchtelingen, opgegroeid in Kopenhagen en dan voor Deens racisme verguisd naar Amsterdam. Steven Seijmonsbergen, voormalige balansbeheerder bij Fortis. Anna Bikont, een Poolse die in de jaren 1980 en 1990 bij Solidarność actief was en als volwassene ontdekt dat ze Joods is. Dat soort mensen. (En ook Bart Somers zit er vreemd genoeg tussen, die ongehinderd en zonder tegenspraak een bijna griezelig zelfverheerlijkende tekst mag pennen. Ik vond dat ongepast.)
Ik heb meer dan een week gedaan over dit boek. Dat is niet mijn gewoonte, dat ik zó lang doe over een boek van och here 560 bladzijden. De verklaring is eenvoudig: het begon interessant, maar uiteindelijk was het lastig om lezen. Niet precies saai, maar ik kwam zó weinig dingen te weten die ik nog niet wist, het was zó weinig méér dan enkel een opsomming van feiten, dat ik meer en meer het gevoel had dat ik mijn tijd aan het verdoen was.
En het helpt dan natuurlijk niet als het zowat allemaal, van begin tot einde, onaflatend, voortdurend fatalistisch negatief en perspectiefloos is.
In de epiloog zit Mak op het einde van 2019 bij zijn oude vriend György Konrád.
We bespreken de populisten nu die in het Westen in opkomst zijn, de nationalisten en de romantici die terug willen naar de 19de eeuw. ‘Ze zwelgen in het verleden, maar ik ben bang dat ze tegelijk de toekomst zijn,’ zeg ik.
‘Ik denk het ook,’ zegt Konrád. ‘Dat soort mensen heeft de toekomst, zeker op dit moment. Maar alles gaat ook weer voorbij, dat leer je als je wat langer leeft.’
We zeggen wat, zwijgen dan weer, wat onhandig nemen we uiteindelijk afscheid: ‘Zullen we elkaar in dit leven nog zien?’
Europa zal zo doorgaan, ja, dat weet hij zeker. ‘Vallen, opstaan, langzaam wat leren. We zullen samenblijven – ja, tenzij externe machten dat verstoren.’ De grote steden, zegt hij, daar zal het gebeuren. ‘Ik ben geen nationalist, ik ben een urbanist. Urbanisme, dat is de basis voor het 21ste-eeuwse Europa.’
Een glimmer hoop? Een piste? Wordt dit verkend? Iets over l’Europe des régions misschien? Nee, natuurlijk niet. Konrád had vroeger in het boek al bekend een er de kantjes van aflopend lid van de rondtrekkende jury voor “culturele hoofdstad van Europa” geweest te zijn, en hoe belachelijk doorgestoken kaart dat was. En ik zag aan het slinkend aantal resterende pagina’s dat ik in de buurt van de index en bibliografie kwam.
En zo eindigt het boek in zuivere anecdotiek en fatalisme:
Tot ik weer bij Namahn begin te werken iets meer dan drie jaar geleden, had ik hier en daar eens Axure gebruikt. En dan werd het op korte tijd het programma dat ik het meest gebruikte op een doorsnee werkdag.
Ik had er natuurlijk wel ooit in geprutst, maar het is maar door het dag in dag uit te gebruiken dat een mens écht iets leert gebruiken: het duurde niet zeer lang voor ze mij eigenlijk geen dingen meer konden uitleggen over Axure.
Van tijd tot tijd deed ik ook wel eens iets in Figma, maar ‘t was toch echt mijn ding niet wegens té simpel en onhandig. Tot we een paar jaar verder waren en Figma stampensvol automagische dingen zat, en de voordelen het begonnen te halen van de nadelen.
En nu is het Figma waar ik minder en minder over kan uitgelegd worden.
Het eindigt niet, vermoed ik. Ik vraag mij af wat het volgende zal zijn in dat soort programma’s.