Vóór ik wat dan ook anders zeg: goed boek. Met plezier gelezen. Ik kijk uit naar het vervolg. Zonder te spoilen: het is historisch, maar het is ook fantasy, en het is ook sciencefiction. Ik was aangenaam verrast, ook en vooral omdat ik me kan inbeelden dat in volgende boeken de nu al interessante personages nog meer uitgediept gaan raken, én dat ik zo al een degelijk idee heb waar het naartoe zou kunnen gaan, en ik daar wel naar uitkijk.
Het boek begint met de Slag bij de Aisne in 57 voor Christus. ‘t Is te zeggen, het begint eigenlijk met een stukje raamvertelling, dat pas begrijpbaar is al ge de rest van het boek gelezen hebt: ene Khyrilo van Melos heeft het over mensen en azaren, over de plaatsen Serafon en Kreanon, en verzekert ons dat de Griffioen wel degelijk en mens was, zelfs al kwam hij van een andere wereld (Aden) en hij de eerste persoon is die ooit een god heeft gedood.
En dan dus die Slag bij de Aisne, waar we Malderik tegenkomen in zijn eerste echte gevecht. Malderik is de enige nog levende zoon van Boduognatos, en hij heeft een schild met –ahem ja– een klauwende griffioen erop. Wie Caesar ooit heeft (moeten) lezen, of wie enige notie van de genocidale campagne van Caesar heeft, weet wat er gebeurt aan de Aisne. En daar net vóór bij Bibrax. En iets later aan de Sabis. Ik wist wat er ging gebeuren, en las het dus allemaal met een knoop in mijn maag. Wie niet weet hoe het allemaal afloopt, krijgt een bijzonder spannend boek voor de kiezen. Dat tegen het einde een voor iedereen onverwachte wending neemt.
Nee serieus: ik kijk écht uit naar het vervolg. Ik ben er een beetje bang voor dat het een moeilijke opdracht wordt om een tweede boek te schrijven dat zich voor minstens de helft zeer ver van de echt gebeurde geschiedenis afspeelt, maar ik hoop dat het in orde komt. En ik koop het in alle geval.
(Ge moogt hier stoppen met lezen, de rest is zagerij.)
*
* *
Dat gezegd: ik heb het door de band uitzonderlijk moeilijk met Nederlandstalige boeken. Of ze nu vertaald zijn of origineel in het Nederlands geschreven maakt niet uit. Een boek mag nog zó goed geschreven zijn: van zodra er gesproken wordt, loopt het meestal fout. Ik heb het extreem moeilijk me in te leven in personages die een idioom gebruiken waar ik de kriebels van krijg.
Dit bijvoorbeeld: 100% uitstekend.
Hij had al eerder mannen voor zijn ogen zien sterven, maar dat waren misdadigers geweest die in hun kooien werden verbrand. Dit was anders. Wie hier stierf zou door de goden in de Achtergrond worden verwelkomd en gevierd, terwijl terechtgestelde misdadigers niets dan vernederingen en folteringen konden verwachten vóór de goden hun corrupte geesten weer uitkotsten in de lichamen van wormen en maden.
Ik krijg echo’s van The Wicker Man (zoals Caesar het zegt: … immani magnitudine simulacra habent, quorum contexta viminibus membra vivis hominibus complent; quibus succensis circumventi flamma exanimantur homines) en ik weet niet of het op onderzoek gebaseerd is, maar het concept van de Achtergrond vind ik ook fijn: alsof er een soort backstage van de wereld is — en dat krijgers daar dan naartoe zouden gaan, als naar een soort Walhalla-maar-niet-preciés-Walhalla. Volgens Caesar geloofden ze in de onsterfelijkheid van de ziel, maar hij heeft het specifiek over de ziel die naar een ander lichaam gaat (In primis hoc volunt persuadere, non interire animas, sed ab aliis post mortem transire ad alios, atque hoc maxime ad virtutem excitari putant metu mortis neglecto). Ik weet opnieuw niet of het op onderzoek gebaseerd is, maar ik vind het een fijne interpolatie, dat er een concept van Saṃsāra zou zijn (wie goed karma verzamelt, komt in een betere wereld terecht, wie slecht karma verzamelt, in een slechtere), gecombineerd met een Hel-achtig concept: niet alleen vernederd en gefolterd in de dood, maar ook nog eens herboren in een lagere levensvorm.
Ik ben dus helemaal content van het boek, ik lees het met veel plezier verder. Maar een beetje vroeger kwam ik ook dit tegen:
Toen de mannen hun evenwicht hadden hervonden, keken ze giftig achterom. ‘Stelletje pummels,’ gromde een van hen onder zijn borstelige snor.
“Stelletje pummels”. Whut? Ik weet dat het enorm persoonlijk is, maar die “pummels” haalt mij helemaal uit mijn suspension of disbelief. Terwijl dit mij dan weer absoluut niét stoort:
In een reflex trok hij zijn schild over zich heen; een steen ketste erop af. ‘Laffe kontneukers!’ brulde hij. ‘Kom hier vechten!’
Misschien gaan sommige mensen het raar vinden dat iets als dit gebruikt wordt:
de Romers zullen ook wel vrouwen hebben die het vliegend schijt krijgen van al hun oorlogen
Maar ik heb er geen probleem mee. Dan wél weer een probleem met
‘Die magere hark bazelt maar wat!’ riep Belloveso.
[…]
‘Waarom zouden wij deze snoeshaan geloven?’ snauwde Belloveso.
[…]
‘Geduld, geile flurk.’
Bazelen? Snoeshaan? Flurk? Ugh. Dat zijn telkens kleine tikken die mij uit het verhaal krijgen. Spijtig. Ik weet ook niet hoe het op te lossen, want ik vermoed dat het voor verschillende mensen verschillende dingen zullen zijn die tegenstekelijk werken.
Ook: er wordt wel in verschillende registers gesproken. Uitstekend, denk ik dan. Ik heb geen énkel probleem met het archaïsch-achtig taalgebruik in heldendichten en in gesprekken met goden en zo. Maar dan moet het toch iets minder knullig zijn. En grammaticaal juist.
Dit is al serieus op het randje met die “ne” en “nen”:
‘Zij zal de Skaldis volgen. Zij en nog iemand anders, ne strijder. Wacht hen op aan den tempel. Het is beter dat gij u niet onder de mensen mengt.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat er nen oorlog gaande is. Er is al veel bloed gevloeid, en er zal nog meer bloed vloeien. Nieuwe heersers nemen bezit van dit land.’
…maar dit is gelijk vingernagels op een krijtbord:
‘Ik zag het in uw herinneringen, Zara Gira. Gij deed beloften die ge niet kon waarmaken.’
‘Ik heb hun boodschap overgebracht.’
‘Ge beloofde dat ook zij zouden kunnen terugkeren.’
Dat moet “gij deedt” en “ge beloofdet” zijn, dedju.